enkele behoefte bestond. Uit het vorenstaande blijkt wel, dat de raad burgemeester Pijke bepaald niet met de meeste tegemoetkomendheid behandelde. En er zou nog meer volgen, ofschoon de verordening op de honden na uitvoerige bespreking met meer derheid van stemmen werd aanvaard. Dat deze gang van zaken ook Pijke geenszins beviel, zal geen nadere uitleg behoeven. Hij voelde zich dan ook genoodzaakt op 3 november 1853 in een uitvoerige brief aan de commissaris des Konings te Middelburg verslag te doen en vertrouwde op diens ondersteuning om zich "tegenover een halsstar rig Bestuur als dat van 's-Gravenpolder staande te houden". De brief begint met de volgende inleiding: "Nadat ik verleden maandag te 's-Gravenpolder openbaarlijk de betrekking van Burgemeester van die gemeente heb aanvaard, acht ik het niet ongeraden Uw H. Ed. G. bekend te maken met de onaangenaamheden, welke ik te verduren heb gehad en met de verkeerde manoeuvres van het bestuur". Na zijn benoeming was er volgens hem "een algemeen gerucht in omloop", dat het gemeentebestuur hem niet wilde ontvangen door niet op de vergade ringen te verschijnen en dat "het toonen zou, even zoo goed als het Bestuur van Kloetinge, bij magte zijn, om hunnen zin te krijgen." Dit laatste zal wel ingehouden hebben, dat zij uit eigen kring een burgemeester alleen voor 's- Gravenpolder wilden benoemd zien. Pijke wou officieus weten wat er van deze geruchten waar was en ging op bezoek bij de gemeentesecretaris. Deze vertelde hem, dat er veel waar was van hetgeen hem ter ore was gekomen, maar dat het bestuur tot andere gedachten was gekomen. Het plan om niet op de vergaderingen te komen, hadden ze laten varen, doch ze waren niet van plan zich met een installatie in te laten. Ze zagen namelijk wel in, dat die aanvankelijk voorgenomen acties toch niet zouden baten. Zou de burgemeester niet onmiddellijk in 's- Gravenpolder gaan wonen, dan zouden zij hem behandelen "als een figu rant". Maar volgens de secretaris zou het zo'n vaart niet lopen. Het bestuur was alleen gepikeerd door het feit, dat geen rekening was gehouden met een bij de commissaris ingediend adres, vermoedelijk het verzoek om een inwoner uit eigen gemeente alleen voor 's-Gravenpolder te benoemen. Wanneer het "Gouvernement" alleen maar even bericht dat, dat niet in het verzoek kon worden getreden, dan zouden de raadsleden al tevreden zijn geweest en "den Burgemeester betamelijk ontvangen hebben". De secretaris gaf Pijke vervolgens het advies "om grootere kloven te vermijden, den Raad vriendschappelijk te verzoeken, als Pijke, niet als Burgemeester" om een dag te bepalen om de installatie te laten plaats vinden en hij gaf daarbij de "plegtige verzekering", dat alles goed zou aflopen. Pijke had het volste vertrouwen in de secretaris en ging er van uit, dat diens woorden door Van der Mandere, die volgens hem het gehele bestuur be heerste, waren ingegeven. 17

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1993 | | pagina 19