De machinezetterii.
Voor het zetten van boeken en kranten ging men al gauw zoeken naar een
snellere manier van werken. Dit leidde uiteindelijk tot de uitvinding van de
zetmachine. De zetmachine die hele regels zetwerk produceerde heette
regelzetmachine; in 1907 was dit de "Typograph". Deze machine bezat een
magazijn met matrijzen, dat waren mallen waarmee afgietsels van de letters
konden worden gemaakt. De machinezetter bediende een toetsenbord, zoals
dat van een schrijfmachine. Werd een toets ingedrukt, dan werd de betref
fende matrijs langs geleidebanen van het magazijn naar de verzamelaar
getransporteerd. Daar kwamen de matrijzen in de gewenste volgorde te
staan. Was de regel vol, dan maakte de machine, op commando van de
zetter, er een metalen afgietsel van. Deze metalen regel werd netjes op maat
gesneden en geschaafd, om dan naar de galei te worden getransporteerd.
Tijdens het afgieten kon het zetten gewoon doorgaan. Was de regel gegoten,
dan hadden de matrijzen hun werk gedaan en automatisch werden ze weer
naar hun plaatsen in het magazijn gevoerd. Het aanbrengen van een correctie
betekende het opnieuw zetten van een hele regel. De machine bevatte een pot
waarin het metaal door verwarming vloeibaar werd gehouden.
De drukkerij.
Het principe van de druktechniek is de "stempeldruk", zoals die nog wordt
gebruikt bij het afdrukken van bijvoorbeeld houtsneden. De drukvorm wordt
daarbij op een ondergrond gelegd en met een inktrol van inkt voorzien.
Vervolgens wordt er een vel papier op gelegd en het geheel wordt dan onder
een vlakke plaat - het stempel - geschoven. Met behulp van een schroefspil
wordt het stempel op het papier gedrukt, waarna het weer omhoog wordt
gedraaid. Het papier wordt voorzichtig weggenomen en één afdruk is klaar.
Ook hier heeft men geprobeerd de snelheid op te voeren, wat leidde tot de
drukpers. Deze werd met een trapmechanisme in beweging gezet; het
inleggen van het papier gebeurde met de hand. De latere snelpersen hadden
een drukcilinder; de machine werkte geheel automatisch.
De binderij.
Bedrukte vellen werden gevouwen tot katems van 8, 16 of 32 pagina's. Deze
werden tot een boek verenigd, genaaid of gebonden. Verschillende machines
kwamen er op den duur aan te pas: de snijmachine, de vouwmachine en de
nietmachine bijvoorbeeld. Het klaargekomen drukwerk kon dan worden
verpakt en verzonden. Ondertussen had men op het drukkerijkantoor de prijs
berekend aan de hand van het gebruikte materiaal en het aantal man-uren dat
eraan was besteed. Bij het maken van een offerte moest dat allemaal worden
geschat, wat veelzijdig vakmanschap vereiste.
26