vergunning: - sinds 1915 moest een apparaat worden aangebracht, dat al te grote drukdaling in het gasnet moest voorkomen als de motor werkte. - op de uitlaat van de motor moest een knalpot worden aangebracht om geluidshinder tegen te gaan (1918). Stoommachines maakten niet veel herrie, het waren "machines d'élégance", maar Otto-motoren konden een hels kabaal produceren, het waren "machi nes a diable." Vermeldenswaard is een aanvrage uit 1922 door de aannemers A. de Bruyne en fa. W.J. van der Weert Zn om een 5PK-gasmotor in het schip van de Grote Kerk te mogen plaatsen "voor het ophijschen van materiaal" tijdens de restauratie van het gebouw. Van 1906 tot 1925 zijn 45 vergunningen voor het plaatsen van een gasmotor uitgegeven, na 1925 winnen de benzine- en oliemotoren het. Hobbyisten knappen tegenwoordig oude stoommachines en oliemotoren op om deze op gezette tijden te laten werken. Gasmotoren zijn nauwelijks meer te vinden. In ons land staan er enkele, o.a. in het museum De Dubbele Palmboom in Delfshaven, in een pompstation van de Schiedamse waterleiding en in een centrale te Veenhuizen. De meeste zijn op de schroothoop terechtgekomen om plaats te maken voor olie-motoren. Enkele Goese bedrijven die tussen 1920 en 1930 een krachtige motor in gebruik hadden waren: - N.V. Veevoederfabriek Zeeland, 2 ruw-oliemotoren van 30 en 50 PK, - Ziekenhuis Sint Joanna, een ruw-oliemotor van 50 Pk, - Het Gasthuis had een diesel van 15 PK staan. - Orgelfabriek A.S. Dekker, een ruw-oliemotor van 22 PK, - Bakkerij Den Herder, een gasmotor van 27 PK, en - Bakkerij D. Bakker een gasmotor van 20 PK, flinke machines voor een bakkerij. Windmolen De Koornbloem kreeg in 1912 vergunning voor een zuiggasmotor van 18 PK om perioden van windstilte te overbruggen. Kleine bedrijven die minder kracht nodig hadden, schaften een benzinemotor aan van zo'n 3 tot 5 PK. Op de lijst van aanviagen staan onder meer: een consumptie-ijsbereider Joosse, fotograaf De Soomer, tandarts Bonnet. Bijna elke bakker had een motor voor aandrijving van de kneedmachine. In de twintiger jaren waren verscheidene bedrijven in het bezit van een motor die een dynamo aandreef voor het opwekken van elektrische stroom. Hierover later méér. Mét de olie- en benzinemotoren kwamen ook de depots van oliemaatschappijen naar Goes. De snelle ontwikkeling van auto en motorfiets speelden hierbij ook een rol. In 1891 werd de eerste vergunning verleend voor een "bewaarplaats voor petroleum" aan een niet nader genoemde persoon of firma. Begin 20ste eeuw mocht N.V. Handelsmij.v/h Joh. J. Stockmans een opslagplaats aan de Westhavendijk inrichten. In 1929 kwam aan de Oosthavendijk het depot van N.V. Petroleummij. Purfina uit Rotterdam. Continental Petroleum Company had een benzine-bewaarplaats bij het spoorwegemplacement waarvoor in 1925 vergunning werd verleend. "De Automaat" aan de Oosthavendijk hield zich voornamelijk bezig met detailverkoop van petroleum. De bevoorrading van de depots geschiedde per schip en in mindere mate per trein. De elektrificatie van Goes. Omstreeks 1850 had men nog weinig verwachting van elektriciteit als vorm van energie. Dynamo's en elektromotoren kende men wel, maar pas op de Parijse Tentoonstelling in 1867 werden praktisch bruikbare machines gedemonstreerd. Men werkte aanvankelijk met

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1993 | | pagina 11