gelijkstroom, onder andere voor het vernikkelen of verchromen van voorwerpen, maar
ook voor verlichting of om motoren te laten draaien. Toen men op grote schaal elektrici
teit begon op te wekken voor distributie over verschillende afnemers kwam het transport
probleem aan de orde. Uiteindelijk koos men voor wisselstroom, vooral omdat die
gemakkelijk te transformeren was.
De energie-voorziening van verschillende bedrijven veranderde van karakter. Van ouds
dreef een stoommachine of een motor een drijfas aan, die in de hoogte door de hele
werkplaats liep. Op die as bevonden zich riemschijven, waarover drijfriemen liepen die
de werktuigen in de werkplaats aandreven. Drijfriemen waren niet zonder gevaar, menig
arbeider kwam er wel eens mee in aanraking met min of meer ernstige gevolgen. Toen er
goede elektromotoren in de handel kwamen, kon men de drijfriemen afschaffen. De
centrale krachtbron in de fabriek dreef voortaan een dynamo aan. De opgewekte elektrici
teit zette een elektromotor in beweging die de bewuste machine aandreef. Elke machine
moest zo'n motor hebben. Als de dynamo niet werkte, kon deze niet draaien. Gebruikte
men gelijkstroom, dan kon een verzameling accu's worden opgeladen, zodat beperkte tijd
gewerkt kon worden als de generator buiten bedrijf was.
In 1921 begon het gemeentebestuur van Goes plannen te maken voor elektrificatie.
Verschillende steden en dorpen hadden een eigen centrale, die stroom leverde aan
verschillende verbruikers. Zo had Terneuzen sinds 1901 een centrale, Vlissingen sinds
1910 en Middelburg sinds 1921.
Voor Goes waren er twee mogelijkheden: een eigen centrale bouwen, of stroom betrekken
van en leverancier buiten de stad. Men overwoog een centrale te bouwen in combinatie
met de bestaande gasfabriek. Gasmotoren konden dan de generatoren aandrijven.
Ingenieursbureau Muller en Unger te Amersfoort stelde een onderzoek naar de haalbaar
heid in. Het resultaat was positief. Inmiddels waren er besprekingen begonnen met
mogelijke leveranciers van buiten de stad. Allereerst was daar "Société Anonyme
Tramways a Vapeur de Flessingue Middelbourg et extensions", die sedert 1910 een
centrale in Vlissingen had, welke stroom leverde voor de elektrische tram tussen
Middelburg en Vlissingen, maar ook voor verlichting, enz. aan derden. Verder was er de
Provinciale Zeeuwsche Elekticiteits Mij., die in 1919 in Middelburg was opgericht en die
later de centrale van "Tramways" overnam. Tenslotte was er ook de Provinciale Noord-
brabantsche Elekticiteits Maatschappij, die uiteindelijk Schouwen-Duiveland, Sint
Philipsland en Tholen van stroom ging voorzien. Veel bedrijven zorgden, zoals gemeld,
voor eigen stroomvoorziening. Sinds 1918 zorgde een 50 PK-stoommachine met een
dynamo voor de stroomvoorziening van het bedrijf La Vitesse; de Zeeuwsche Appel-
stroopfabriek had een 8 PK-stoommachine met dynamo in bedrijf. De schouwburgen
Prins van Oranje en Schuttershof en de bioscoop van C. van Liere hadden elk een
aggregaat, evenals orgelfabriek Dekker, drukkerij Oosterbaan, de beide ziekenhuizen en
staafijs-fabriek De Noordpool, om enkele voorbeelden te noemen. Tenslotte werd de
PZEM leverancier van elektriciteit aan Goes. Voorjaar 1929 kwam de kabel de stad
binnen en 19 juli was de eerste aansluiting voltooid. De tuin van het Schuttershof, waar
de tentoonstelling Nijtengo IV werd gehouden, werd met PZEM-stroom verlicht.
De lijst van hinderwetvergunningen toont in 1929 en '30 een opmerkelijk aantal vergun
ningen voor elektromotoren:
- A.M. Verdonck, bier- en limonadehandel, 1 motor, C. Dronkers, timmerman-aanne
mer, 1 motor, drukkerij Oosterbaan 3, garage Louisse 3, drukkerij Korstanje, 2,
carosseriebouwer Fraanje, 4 en klompenmakerij P.F. de Jongh, 2 motoren. Hier staat één
aanvrage voor een gasmotor tegenover, namelijk van de firma Kriense-Wessel. Eind 1929
bedroeg het aantal PZEM-aansluitingen 346. Na 1930 zijn geen plaatsingen van elektra-