officier van gezondheid der stad Niles en melkinspecteur voor de provincie. Deze benoeming vond plaats rond 1923. Hij zelf schrijft in 1925 dat hij op 8 juni door de gemeenteraad is benoemd als health officer. Hij is dan bijna 75 jaar. Zijn brieven worden rond en na die tijd warriger en zijn brieven worden ook openhartiger. Over zijn familie schrijft hij in de twintiger jaren: Hoe herinner ik me de dagen doorgebracht in Wissenker- ke in het huis van oom Kees. Die man had geen verstand van opvoeden en m'n jeugd werd onderdrukt als om op een oud mannetje te trekken. Ik ging op de Krrrristelijke school bij Van Zanten en was onder de hoede van Jan Hoveijn, destijds een kwekeling. Ik kreeg meer slaag dan onderwijs, trapte de meester "onbewust" op z'n schoenen waarin tenen zaten, zat onder het bidden de glazen te tellen of schoot met een blaaspijp balletjes papier op het bord. School blijven was de normale gang van zaken, 's Middags bij Nom Kees geen eten. Met de weinige centen die ik had kocht ik dan driecentertjes (kleine krentebroodjes) bij bakker Romeyn. Ik vocht altijd, zowel met grote als met kleine jongens en gaf ze bijna altijd geducht op d'r falie, want ik was een gespierd ventje, 's Zaterdags mocht ik met Koo en Eine de boodschappen bezorgen op Kamperland en Geersdiek. Dat was dan m'n wekelijkse vacantie. En des Zondags mocht ik tweemaal naar de kerk en in de week naar de Jongelingsvereniging onder leiderschap van Jan Imanse. Wat een pan. Door de week mocht ik mee met nom Kees naar ome Ko de Neve of oom Jannis van Melle, waar de zoogenaamde godsdienstige vaderen vergaderden om geloofspunten te bespreken en te hekelen. Speciaal hadden ze een hekel aan de Roomsen en de Joden. Die kwamen nooit in de Hemel en werden geacht brandhout te zijn voor de Hel. En die plaats werd ons uitgeschilderd met voorzien te zijn van de grootst mogelijke wreedheden die een Almachtig, alliefderijk vader kon uitdenken. Neen, voor Liefde was in die kringen geen plaats. In de dorheid dier voorstellingen hoorde je de doodsbeenderen ratelen. Voor dezulken was het woord van Paulus niet geschreven:" En al was dat ik alle talen der mensen kon spreken en ik had de Liefde niet" enz. Het toppunt van christelijk heid was met je lip op het derde knoopsgat te laten hangen. Foei! wat een geloof. Moei Sia (hij bedoelt hier de vrouw van Pieter Verhorst, horlogemaker, graveur en postdirec teur te Wissenkerke), geheiligd zij haar nagedachtenis, maakte op die verdoemers een glorierijke uitzondering. Ze deed er niet aan mee. Toen in de grijze oudheid koning Radboud van Friesland door Willebrordus, een zendeling zou worden gedoopt en gereed was in het doopfont te stappen, vroeg hij waar z'n voorvaderen waren, die ongedoopt bleven. En toen het antwoord was die zijn allemaal in de hel", toen zei hij: dan verkies ik liever met m'n voorvaderen in de hel te zijn dan met de uwen in de hemel". En als ge nu mij vraagt of ik gaarne met Nom Kees, Kootje Oranje, Smytegelt en Brakel en al die klanten in de Hemel zou wezen, dan met Socrates, Archimedes, Diogenes, Sophocles en al die klanten in die veronderstelde plaats van wreedheid bij uitnemendheid, dan zou ik uitroepen: Liever met die wetenschap in de z.g. hel dan met domheid, onverdraagzaamheid en die trawanten ervan in de Hemel. Ik heb de wereld rondgereisd. Ik heb protestanten bijgewoond in hunne kerken, de roomsen in hun cathedralen, de joden in hun synagogen, de mohammedanen in hun moskeeën, de Chinezen in hun pagoden, de Hindoes in hun tempels, maar nergens meer onverdraagzaamheid aangetroffen dan bij de Christenen. Nu moge Daan van die "luidklinkende schellen" genoemd worden, mij wel. Ik doe het ermee en die mij veroordelen willen, laten ze hun gang gaan. Hun is het vreemd: "Oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld wordt". Basta. Tijdens de periode van zijn health officerschap oefent hij ook nog een particuliere artsenpraktijk uit. In een brief uit 1921 vertelt hij een en ander uit zijn praktijk. "Wat zal ik ze van hun geelzucht afhelpen. Wat zal ik moeten delven in de goudmijn van Fopchaco. Je weet immers wat dat is niet waar? Ik ontdekte een prachtmiddel tegen

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1993 | | pagina 19