van boeten en vervolging, (maakt burgemeester bekend) dat voor rapen op nog niet geheel ontledigde velden schriftelijke permissie nodig is van den eigenaar of gebruiker der landen". Als de Rijksveldwachter de 37-jarige Jeetje Overloop, vrouw van P. de Smit tarwe ziet rapen op het land van M. Marcusse volgen heftige tonelen. Hij deelt haar mee, dat Marcusse hem had gezegd, dat zij "op zijn land niet mogte rapen en haar alzoo verbood dit verder te doen." Zij antwoordt, dat Marcusse dat wel niet kon gezegd hebben. "Waarop hij haar met tarwe aren gevulde zak opnam, uitstortte en de aren in de sloot schopte; dat hij de zak in beslag willende nemen, zij dezelve niet losliet en hij haar als toen in de handen krabde en zich daarop vloekende en dreigende verwijderde". Aldus getuigenis van enkele andere rapende vrouwen. Is het een wonder dat deze zo geplaagde veldwachter voor betoonde ijver bij het bewaken van bosch- en korenvelden een gratificatie ontvangt van 8,50, waarvan 5.- afkomstig is van M. Marcusse? Overigens niet dan na verkregen toestemming van den Procureur Generaal, "zonder welke geen fooijen of gratificaties mogen worden aanvaard." Overigens was die Rijksveldwachter zelf helaas niet onberispelijk. In 1864 meldt de Officier van Justitie aan de burgemeester dat hij wederrechtelijk een bronzen theeservies in beslag heeft genomen. Bij huiszoeking wordt dit inderdaad aangetroffen. Hij komt er genadig vanaf. Hij wordt niet ontslagen, alleen overgeplaatst naar Middelburg. In 1869 - als de tarweprijs rampzalig opgelopen is - gebeuren er toch ernstiger dingen. Gedurende de winternachten blijken in Kamperland mensen "op roof uit te gaan." En ook wordt er in de gemeente op klaarlichte dag gestroopt! De burgemeester beklaagt zich, eerst bij de Officier van Justitie, later bij de Commissaris des Konings en tenslotte bij de Procureur Generaal over de te bescheiden politiemacht. Er is maar één Rijksveldwachter "die in het geheele eiland verplichtingen heeft" en tot overmaat van ramp die zomer ook nog tijdelijk is overgeplaatst naar Veere. En één Gemeenteveldwachter. De enige jachtopziener op Noord-Beveland woont te Colijnsplaat, veel te ver weg, maar is bovendien zo oud, dat hij geen stropers meer vangt. De andere helft van het eiland heeft ook maar één Rijksveldwachter, dezelfde, maar twee Gemeenteveldwachters. Ook de ingezetenen van Kamperland komen in actie; zij zenden een adres aan de Commissaris des Konings "tot het bekomen van een (rijks)veldwachter". De Commissaris spreekt nu het verlossende woord. Er zijn zo weinig Rijksveldwachters, dat de burgemeester niet moet rekenen op hulp van die kant. Gezien het grote oppervlak, de toename van het aantal inwoners - tot 3361 - de hoge leeftijd van de huidige gemeenteveldwachter en de niet ongunstige financiële toestand der gemeente, is Wissenkerke toe aan een tweede veld wachter. Minimum jaarwedde 200.-. En zo krijgt Kamperland zijn eigen hogelijk gewaardeerde veldwachter, gehuwd, 6 kinderen en Nederlands Hervormd. Zijn salaris wordt spoedig aangevuld door benoemingen tot dijkwachter van de Onrustpolder en havenmeester van Kamperland. Het ruime gebruik van sterke drank op Noord-Beveland - nog in 1962 het hoogste van Nederland - werkt bij veldwachters storend. Als de Commisaaris des Konings informeert of de gemeente veldwachter J. Molhoek wel te handhaven is gezien de klachten over zijn drankgebruik, verdedigt de burgemeester hem warm: hij is een goed ambtenaar en drinkt niet in diensttijd! Als in 1872 Izaak Eckebus, Rijksveldwachter te Ellewoutsdijk is overgeplaatst naar Noord-Beveland, standplaats Wissenkerke, lezen wij het volgende geestig vermaan van de Officier van Justitie aan de burgemeester: "De Rijksveldwachter J. Eckebus is een zeer actief beambte in wien ik veel vertrouwen stel, doch die één gebrek heeft, d.i. dat hij een groot liefhebber is Het is dan ook om die reden dat hij uit Ellewoutsdijk is overgeplaatst. Doch nu heb ik gehoord dat hij het te Wissenkerke niet gelukkig heeft getroffen met eene woning, die klein en daarenboven zeer vochtig moet

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1993 | | pagina 25