Art. 184 van de gemeentewet 1851 geeft de burgemeester bevoegdheid in geval van stoornis van de openbare orde de hulp in te roepen van de schutterij en om van het in gemeente aanwezige of naastbijzijnde garnizoen krijgsvolk te vorderen. Daarop vooruitlo pend biedt de Commissaris des Konings op 31 Mei aan "krijgsvolk ter handhaving der rust" te zenden. De werkwilligen moeten beschermd worden tegen de on willigen. De Garnizoenscommandant te Veere bericht dat hij een officier met 25 man gereed houdt die terstond na een schriftelijk verzoek van de burgemeester zullen komen. Maar deze kan dit zelf wel af. Onder "aanwezigheid van drie policie (sic) en justitiedienaren" en de burgemeester zelf blijft alles rustig, zodat de verschdijk op 1 Juni is voltooid. 2 Juni zijn er "geene de minst onrustige bewegingen" meer te melden. 25-10-1856. De burgemeester bericht aan de Commissaris een "oeverval voor den zeedijk van Nieuw Noord-Bevelandpolder, dewelke op sommige plaatsen aan den zeedijk is genaderd. "Onder de genomen maatregelen meldt hij het aanbrengen van een inlaagdijk." 30-8-1858. "deze morgen is een oeverval ontstaan langs de zeedijk van den Vlietepolder met een lengte van 160 ellen. Ofschoon deze val getuigt van den afnemende toestand van den oever van opgemelde polder geeft de geattaqueerde zeedijk door eenen inlaagdijk genoegzame waarborg tot beveiliging van den polder." 10-3-1864. In de afgelopen nacht deed zich een belangrijke dijkval voor aan de Vlietepol der. Ixngte ca. 260 ellen; diepte 6 ellen bij de buitenberm terwijl weinig ellen van den dijk de diepte 10 ellen heeft bereikt. De Vlietepolder is in gevaar van doorbraak. In uitersten nood zal een "ringelaar om den val" worden gelegd, welk karwei "bij een genoegzaam aantal manschappen" in één dag kan plaats vinden. De inwoners van Wissenkerke zullen zich daarom bij het luiden van de klok onverwijld met schop of spade en kruiwagen naar de bedreigde dijk begeven. Aangezien 800 man nodig zullen zijn verzoekt de burgemeester zijn collega's op Noord-Beveland om hulp voor te bereiden die kan worden ingezet voor het opwerpen van dien noodkade. Op 11 maart klaagt de uit Goes overgekomen ingenieur van Rijks Waterstaat van Ittersum (Adolph Marius Karei Wolphgang baron van Ittersum, 1833-1904 [Nederlands Adelboek]) bij de dijkgraaf van de Vlietepolder - het raadslid A. van Ixeuwen - dat hij 15 karren bespannen met twee paarden kreeg in plaats van de gevraagde 30. Die zijn bovendien na vier uren weer vertrokken. Op 12 maart 6 uur 's morgens moeten er echter beslist 30 aanwezig zijn, die om 10 uur door 30 andere moeten worden afgelost. Desnoods moeten deze worden gerequireerd: het is te gevaarlijk om de dijksverdediging te doen afhangen van den meerderen of minderen goeden wil der ingezetenen. Het is allemaal goed afgelopen. Ook 11-4-1868 en 8-2-1873 vinden nog - minder belangrijke - dijkvallen aan de Vlietepol der plaats. De strandvonderij. Vader, strandvonder van Wissenkerke èn Colijnsplaat, moest hieraan heel wat tijd besteden. Allereerst moest al wat het strand opleverde, worden geborgen en opgeslagen. Vervolgens vinden via advertenties in de Middelburgsche Courant, vier wettelijk voorgeschreven OPROEPINGEN plaats. Daarna vraagt de burgemeester autorisatie aan "Heeren Gedeputeerde Staten van de Provincie Zeeland" tot den publieken verkoop van de niet gereclameerde strandgoederen", met vermelding dat "de voorschrevene vier oproepingen behoorlijk hebben plaats gehad". Als de autorisatie binnen is, vindt de veiling plaats, in een herberg of op een boerderij, steeds ten overstaan van burgemeesters neef, notaris J.W. Vader te Kortgene. Dan wordt een "Reekening en verantwoording van den burgemeester der Gemeente Wissenkerke wegens het beheer van in voorschrevene

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1993 | | pagina 27