gemeente gestrande en opgevischte goederen" toegezonden aan Ged. Staten. De bedragen kunnen belangrijk zijn. In Maart 1970 bedraagt de opbrengst 1.000,70. Hiervan wordt 570,09 ingeleverd bij de "Ontvanger der Registratie van de Geregtelijke Akten" te Goes. De rest zijn onkosten, waaronder 90,04 voor de notaris. 10% OPCENTEN kwamen - naar ik vermoed - ten goede van de gemeentekas. Werden goederen wel gereclameerd, dan werd bij de teruggave een BERGLOON in rekening gebracht. De Inspecteur van het Loodswezen te Vlissingen schrijft in 1870 aan Vader: "Ik heb de eer U Wel Edelachtbare te berigten dat de bij Uwen brief van den 5den Januarij No. 6 bedoelde betonnings- voorwerpen zijn ontvangen en geschat op een gezamenlijke waarde van 40.- weshalve aan bergloon kan worden uitbetaald een bedrag van 10.-. In 1854 geeft de nog onervaren burgemeester 20 blokken mahoniehout terug aan de rechtmatige eigenaar. Dat kan helemaal niet! Zonder autorisatie! De Directeur der Directe Belastingen in Zeeland deelt een berisping uit en waarschuwt voor "groote moeijelijkhe- den en kostbare geldelijke ongelegenheden". Wat wordt er zoal "opgevischt"? Masten, balken, meestal "eike en greine", boeitonnetjes, platen, knieën (geknikte stukken hout), stengen, gieken, sloepen, roeiboten, al dan niet gemerkte wrakjes, de romp van een loggeschip, zeekaarten, koper, ijzer, touwwerk, vaatje arak, azijn, water, eenmaal 55 balen, door zeewater beschadigde tabaksbladeren. Regelmatig spoelen ook lijken aan, begrafeniskosten 1,85. Het is vanzelfsprekend dat strandvonderij door particulieren streng verboden is. L. Bakker, de veldwachter van Kamperland, bekeurt in 1871 de 16-jarige Leendert Schrier wegens het rapen van aangespoeld hout. Hij neemt dit in beslag - waarde 10 cent - en ook "zijnen zak." Zoiets kan grote gevolgen hebben: van een "plaatsvervanger" kwam aan het licht dat die als jongen door de Rechtbank van Zierikzee was veroordeeld wegens "het rapen van dood hout aan eenen zeedijk" tot een dag gevangenisstraf en 1,50 boete. Op die grond werd hij uit de militaire dienst ontslagen en moest de dienstplichtige een andere plaatsvervanger zoeken. Gemeentebestuur. De gemeenteraad werd gekozen door de 130 k 155 stemgerechtigden; dat waren die mannen, die 10.- belasting betaalden. Hij bestond uit de burgemeester, die ook gekozen raadslid was, 2 wethouders en 4 gewone leden. De zittingsduur, zowel voor de burgemeester als de andere leden bedroeg zes jaren, waarna benoeming èn verkiezing opnieuw moest plaats vinden. Het presentiegeld - in 1855 verhoogd van 0,75 naar 1.-, wordt vastgesteld door Ged. Staten, gehoord de raad. Ook de jaarwedde van burg. - 100.- voor 1865; 600.- na 1866 - wordt door Ged. Staten vastgesteld, gehoord de raad, maar bovendien onder ministeriële goedkeuring. De vergaderingen worden geopend met een gebed, voorgelezen door de voorzitter. "De leden spreken staande van hunne plaatsen." "alle teekenen van goed of afkeuring zijn verboden" (voor de luisterende leden). Waar haalt de gemeente haar inkomen vandaan? - Opcenten op de hoofdsom der grondbelasting voor de gebouwde eigendommen; in 1866 40%. - Opcenten op de hoofdsom der grondbelasting voor ongebouwde eigendommen; in 1866 10%. De Rijksontvanger van der Loeff meldt van de gemeente aan grondbelasting ontvangen te hebben in 1854 20.155,58 en in 1873 24.376,07. De gemeente int dus deze belasting.

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1993 | | pagina 29