armenzorg op zich te nemen, moeten wij wel concluderen dat de bijdragen van particulie ren aan de armenzorg in verschillende gedaante een indrukwekkende omvang hebben gehad, ondanks de zuinigheid, die de hulpverlening kenmerkte. Enkele MAXIMALE bedragen die in 1855 aan de noodlijdenden zullen worden verstrekt: Aan een ongehuwd mans- of vrouwspersoon geneeskundige hulp plus 15 ets. per dag, wanneer hij geen bloedverwanten in Wissenkerke heeft. Voor een lid van een huisgezin, mannelijk of vrouwelijk, oud of jong, ziek zijnde, geneeskundige hulp en buitendien voor een huisgezin, bestaande uit man en vrouw, zoo de man ziek is, gedurende de maanden December, Januarij, Februarij en Maart iedere week een gulden en gedurende de overige maanden van het jaar 80 ets. per week. Zoo de vrouw ziek is gedurende de vier genoem de wintermaanden iedere week 80 ets. en gedurende de overige maanden 60 ets. per week; zijn zij beiden ziek gedurende de vier genoemde wintermaanden, twee gulden per week en de overige maanden 1,20 per week. Voor een huisgezin bestaande uit man en vrouw of een van beiden en een kind, zoo de man ziek is, of de vrouw wanneer zij geenen man bezit iedere week 1,25 gedurende de vier wintermaanden en de helft daarvan gedurende de overige maanden; en zoo de vrouw ziek, de man gezond is 80 ets. per week gedurende de vier meer genoemde wintermaanden en de helft gedurende de overige maanden. Zijn zij beiden ziek en is het kind beneden de tien jaar gedurende de vier wintermaanden 2,25 en de overige maanden 1,40 per week. Deze ondersteuning kan voor elk kind beneden zestien jaren en als de man of het kind ziek is met 20 ets. in de week en zoo de vrouw ziek is met vijftien ets. per week verhoogd worden gedurende de vier wintermaanden en gedurende de overige maanden met 2/3 van die som. Deze opsomming gaat nog lang zo door. "Een loopend mans- of vrouwspersoon van den ouderdom van 60 of meer jaren en niet ziek zijnde kan gedurende de wintermaanden 75 ets. per week en gedurende de overige maanden vijftig cents uitgereikt worden." Het gemeentebestuur gooide het geld voorwaar niet over de balk. En daarbij moeten wij ook nog Art.2 van het Reglement Armbestuur in aanmerking nemen: "Het maximum voor den onderstand bepaald zal slechts bij volstrekte onvermijdelijkheid worden verstrekt en overigens de onderstand daar beneden blijven, zoo veel als de omstandigheden zullen toelaten." En Art. 12, lid 3: "Dat de bedeeling bij voorkeur plaats hebbe in eetwaren, brandstoffen, kleeding en ligging stukken en woning." Vele noden bleven ongelenigd. Een opmerkelijk middel om toch hierin te voorzien was de burgemeesterlijke vergunning tot het houden van een COLLECTE. "Burgemeester verleent consent aan de timmermansknecht Jan A. Mulder tot het houden van een Collecte, in tegenwoordigheid van den veldwachter dezer Gemeente, met eene gesloten bus, tot het inzamelen van vrijwillige giften, teneinde te verstrekken tot geheele of gedeeltelijke voldoening der kosten van buitengewone heelkundige hulp door den heelkundige te Cortgeen, ter zake van eene zware armbreuk door eenen noodlottigen val veroorzaakt." Als motivering vinden wij verder o.m. vermeld: - De moeder van een collectant is tijdelijk hulpbehoevend doordat zij eene smartelijke kunstbewerking heeft ondergaan. - De vrouw van een collectant trof hetzelfde lot. - Viermaal wordt opgegeven: "teneinde in de gelegenheid te worden gesteld te Utrecht geneeskundig te worden behandeld om zoo mogelijk van zijn oogziekte te worden genezen." Maar wat gebeurt er als de collectesom niet reikt voor de gehele nodig geachte opname? De "Binnenvader van het Nederlandsch Gasthuis voor Ooglijders" schrijft aan de burge meester: "De ooglijder Jan Kwekkeboom die op den 7e October door ons uit het Gasthuis

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1993 | | pagina 37