is ontslagen, omreden hij niet genoeg van gelden voor zijne verpleging voorzien was, en geene voldoende waarborg tot het bekomen daarvan bezat, heeft zich heden weder bij ons gevoegd als de vorige keer slechts 10,50 voor de verpleging en 2,- voor reisgeld medebrengende. Een en ander is niet voldoende; het verpleeggeld strekt slechts voor drie weken, in welken tijd hij op verre na niet genezen kan zijn, en wij verpligt zouden zijn, hem nog binnen dien tijd te ontslaan, teneinde hem van voldoende reisgeld te voorzien; zonder dat zouden wij, evenals de vorige keer, gevaar loopen, dat hij te Rotterdam komende, zich zoude gaan beklagen over onze handelingen, door hem zonder reisgeld de deur uitgezet te hebben, niettegenstaande hij toch bij vertrek wel zoo veel geld bij zich had, dat hij zijne reiskosten had kunnen betalen, en te Rotterdam er niet om had hoeven te bedelen." Derhalve verzoekt hij de gemeente garant te staan voor verdere kosten en voor kleine noodwendigheden, als Brillen enz.." Onder deze brief staat in potlood gekrabbeld een optelsom tot 15,20 en 14.- medegegeven." - "Voortdurende ziekte zijner vrouw en doordien de man gedeeltelijk ongeschikt is te om te kunnen werken." - Wegens vertrek van haar man naar het krankzinnigengesticht te Delft." In haar verzoekschrift staat dat zij daarenboven 7 1/2 maand zwanger en uitgeput is geene verdiensten of voorraden heeft. De collecte voor deze zwaar beproefde vrouw bedroeg 27,84, zowat het dubbele van de gebruikelijke som. - Voor een schipper: "teneinde daarmee zijn schuit te repareren, waartoe hij zonder geldelijke ondersteuning geacht wordt buiten staat te zijn. Ook Ged. Staten kunnen een dergelijke vergunning verlenen: J.B. van de Meeberg (schipper in de gemeente W'k.) kreeg bij besluit van 29 October 1869 No. 48 vergunning "om in alle gemeenten van het eiland Walcheren te collecteren ten einde uit de opbrengst zijn schuit te doen herstellen." Burgemeester Lantsheer van Ritthem die Meebergs collecte in beslag nam wordt door Vader ingelicht en gecorrigeerd. Eenmaal is toestemming gegeven tot een VERLOTING van 14 voornamelijk zilveren voorwerpen met een geschatte waarde van 98,- in de herberg van Jacob Lemeijn tegen 0,50 het lot, als steeds onder toezicht van veldwachter Molhoek. Voor eenzelfde doelstelling? Het wordt niet vermeld, 2.- van de opbrengst zal ten goede komen aan de "algemene armen." Bij de beoordeling van deze bedragen vergeten wij niet de eerder vermelde jaarwedden van de kantonniers: 2.- per week was blijkbaar een gebruikelijk arbeidersloon. Een landarbeider verdiende 4,50, een arbeidster 2,70 per week in de vijftiger jaren. Met andere arbeid kon meer worden verdiend: met werk in de meestoven 7,35, met dijkwerk en vooral met dorsen, zelfs tot 2,- per dag. Modernisering en verfraaiing. In 1857 werd "het nieuwe en fraaije hek geplaatst" bij de toegang van het in 1820 in gebruik genomen kerkhof. In 1865 besluit de gemeenteraad tot aankoop van grond om de begraafplaats uit te breiden "daar de oude spoedig vol zal zijn" (mede in verband met de pokkenepidemie). Nadat STRAATVERLICHTING in 1853 en 1863 was afgewezen wordt het voorstel van de burgemeester in 1866 met algemene stemmen aanvaard "tot plaatsen van 8 lantaarns met petroleum verlichting, waarvan 3 of 4 in de Voorstraat", begroot op 299,-. De jaarlijkse kosten zullen 145.- bedragen: 1 1/2 kan petroleum per dag in de 6 wintermaanden 90,09; de lantaarnopsteker 40,- a 50,-; en reparatie en aanschaf

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1993 | | pagina 39