ieder welgemoed voorwaarts. De diverse bruggetjes doorstonden prima de passage van de groep. Op de rand van het schor aangekomen diende een afsprong van circa 1.50 m. te worden gemaakt om op de slik te komen. Enkele roekelozen ondernamen deze doods sprong, ademloos gevolgd door de meer voorzichtigen. Toen bleek dat de springers het er levend van afbrachten volgde de rest van de club. De slik had hier een vertrouwenwek kende stabiliteit zodat in marstempo langs de uitgedolven darinkputten kon worden gelopen, op weg naar de fundamenten van Valkenisse. Het schouwspel hier was voor velen een openbaring, evenals de diverse in positie liggende menselijke resten, waarvan een enkele met het restant van een kist. Op deze plaats trof men ook een ronde fundering van vermoedelijk een waterput aan, die er zeer goed geconserveerd uitzag. Na aldus een geruime tijd over de slik uitgewaaierd te zijn werd het tijd voor de terugreis; het water kwam immers weer op. Als ervaren wadlopers zette ieder koers naar het punt waar het schor weer bestegen kon worden. De terugtocht verliep smetteloos, al verdween ook nu weer af en toe een deelnemer tijdelijk. De enkele achterblijvers die vanaf de dijk de verrichtingen van het gezelschap hadden gevolgd wachtten de dapperen op, benieuwd naar hun ervaringen. Zoals steeds hadden de thuisblijvers ook nu weer een unieke kans op een aansprekende ervaring gemist. Op dit moment wordt getracht een vertoning van de video opnames te organiseren voor de heemkundige Kring. Nadere berichten zullen hopelijk volgen. Frank de Klerk. VAN WINDMOLEN TOT ELEKTROMOTOR. Hoe machines in Goese bedrijven draaiende werden gehouden tussen 1850 en 1930. door A.P. Buijs. Inleiding. Omstreeks 1850 was Goes een stad met ongeveer 5400 inwoners, middelpunt van een agrarisch gebied. De industrie, voor zover die aanwezig was, verwerkte dan ook hoofdzakelijk landbouwprodukten. De fabrieken waren molens: windmolens en paardemo- lens. Ooit was er aan de Kleine Kade een watermolen geweest, die werd aangedreven door de getijdestroom in de haven, maar nadat deze door een schutsluis was afgesloten, raakte de molen buiten bedrijf. Alleen het gebouw staat er nog: het Soep'uus. Even na 1850 verrezen langs de haven enkele fabrieken, waarin een stoommachine stond, een nieuwe krachtbron! Na de eeuwwisseling deden de verbrandingsmotoren hun intrede, zware en lichte, voor elk bedrijf wat wils. Eindelijk kwam in 1929 elektrische stroom van de PZEM de stad Goes binnen. Veel bedrijven schaften zich elektromotoren aan. In het hierachter volgende artikel gaan we op de hier geschetste ontwikkeling nader in. De Goese molens omstreeks 1850. Onze voorouders waren heel lang aangewezen op natuurkrachten: water-, wind-, en spierkracht. Wind was er in Zuid-Beveland ruim voldoende: de meeste molens waren dan ook windmolens. Waterkracht werd, zoals reeds is vermeld, niet meer gebruikt. Spier kracht werd aangewend in de paarden- of rosmolens. Molens in Goes omstreeks 1850 waren: - De Koornbloem, een koren-windmolen, die in 1801 was gebouwd en die nu nog bedrijfsklaar is. U vindt deze molen aan de Paardeweg.

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1993 | | pagina 6