zouden nemen. "Tot hiertoe waren in Goes géén stoomwerktuigen in gebruik", lezen we. Het verslag van 1853 geeft meer bijzonderheden. In Goes bevonden zich in dat jaar: - een fabriek van verbeterde meekrapbereiding "Zuid-Beveland", directeur O. Verhagen, waar 8 vaste personen en 5 tot 10 losse arbeiders werkten en waar een stoommachine van 30 PK stond. - een mee- en garancinefabriek "Stad Goes", eigenaar Dr. C.A. van Renterghem, arts te Goes, met 6 arbeiders en een stoommachine van 12 PK. "Stad Goes", stond aan de haven, juist buiten de Hoofdpoort en "Zuid-Beveland" stond aan de overzijde van het kanaal, ter hoogte van de Zouterij. In 1856 werd in de buurt een nieuw bedrijf gesticht: "Mercurius", distilleerderij van alcohol uit beetwortelen. Hier werkten 15 tot 20 arbeiders en er stond een stoommachine van 18 PK. Eigenaar was Mr. Saaijmans Vader, die de buitenplaats Eversdijk bewoonde. Helaas hield in 1859 de fabriek op te werken. De meekrap- en garancinefabrieken ging het ook niet voor de wind: de meekrap werd verdrongen door de goedkopere anilinekleur- stoffen. Met steeds langere tussenpozen lagen de bedrijven stil. In 1870 stopte "Zuid- Beveland" en in 1876 "Stad Goes". Pogingen om in de fabrieken cichorei te verwerken tot "pee-koffie" mislukten. De Goese industrie kreeg een gevoelige klap. Toch had Goes nog een flinke fabriek binnen haar wallen: meelfabriek "De Vos" van J.H.C. Kakebeeke. In de volksmond werd het bedrijf de "Stiefselfabriek" genoemd. Het was voortgekomen uit de boekweitmolen tussen de Sint Jacobstraat en Oostwal; vanaf de Markt kijkend in de Lombardstraat, zag men het dak van dit grote gebouw. Er werkten een dertigtal arbeiders. In 1883 had de fabriek een eigen losplaats aan de A.J. Kade, tegenover de H.B.S. Een smalspoor verbond de fabriek met deze plaats. In 1888 brandde de fabriek af en werd niet meer herbouwd. Het bedrijf werd in Middelburg voortgezet. De "Villa" aan de V.d.Spiegelstraat was oorspronkelijk het woonhuis van de directeur van de fabriek. In 1882 begon S. van der Peyl een houtzagerij in het Bekhof. Deze groeide uit tot "La Vitesse", fabriek voor houtbewerking, een groot bedrijf dat lang bleef bestaan. De fabriek maakte onder andere riemschijven van hout. Dat waren wielen die aan de drijf-as waren gemonteerd; een over de riemschijf lopende drijfriem zette een machine in beweging. De drijfas werd door de stoommachine aangedreven. Later hierover meer. La Vitesse had een stoommachine van 1882 af, in 1901 werd een hinderwetvergunning aangevraagd voor een stoomwerktuig van 125 PK. Wat lichtere stoomwerkmachines werden geplaatst in kleinere bedrijven: - 1886, brouwerij De Gans in de Wijngaardstraat - 1899, hoedenfabriek Magielse - 1917, melkfabriek in de Lange Vorststraat. Grote machines werden in de twintigste eeuw nog geplaatst in: - 1916, N.V. Zeeuwsche Appelstroopfabriek, 50 en 80 PK - 1930, Wasserij De Zon, 50 PK. Stoominstallaties hebben water en brandstof nodig. Als ketelwater diende aanvankelijk regen- en welwater. Soms bevatte de put te weinig water. Fabrieken langs de haven losten dit op door water door pijpleidingen uit de haven naar de waterput te pompen, volgens de bij de gemeente ingediende aanvragen. Als brandstof gebruikte men steenkool (vlamkolen) en brandbaar fabrieksafval. De gemeenteverslagen vermelden aanvoer per schip en na 1868 ook per spoor van allerlei soort kolen. Het starten en draaiende houden van een stoommachine vereiste enige vakkennis. De machinist/stoker deed die kennis op door het omgaan met de machine. Het was een bewijs

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1993 | | pagina 9