13 Inval van de Fransen in het Zuiden van de republiek in 1747 en hoe de Raad van Goes daarop reageerde. door Drs. F. Vegter. Inleiding. In verband met de Oostenrijkse Successieoorlog deden de Franse troepen een inval in de Nederlanden. Te midden van de internationale verhoudingen wilde de Republiek geen keuze maken tussen Maria van Oostenrijk (gesteund door Engeland) en de mogendheden die haar erfopvolging betwistten (waaronder Frankrijk). Neutraliteit was het beste middel om de vaarwegen over zee open te houden. De Fransen maakten hieraan een eind en deden via de Zuidelijke Nederlanden (die toen Oostenrijks bezit waren) een inval in Staats Vlaanderen en Brabant. Hierdoor werd de Republiek gedwongen positie te kiezen en kreeg zij Engeland automatisch als bondgenoot. Huis van Oranje. De Republiek bevond zich in de nadagen van de Regententijd. Het Regentencollege muntte niet uit in krachtige politiek en organisatorisch talent. De defensie was schromelijk verwaarloosd en het land was "in deze ure des gevaars" rijp voor een verandering van bewind. Andere Staten dan Zeeland uit de Republiek hadden reeds Prins Willem IV als Stadhouder gekozen. Ook de Magistraat van Goes steunde de benoeming van de Prins tot Stadhouder van Zeeland. In haar raadsvergadering van 25 april 1747 droeg zij haar gedeputeerden in de Statenvergadering op "sonder de minste tijdsversuym" de Prins van Oranje voor te dragen tot verkiezing van "Stadhouder, Capiteyn en Admiraal Generaal deser Provincie, opdat het lieve Vaderland door sijn Hoogheyds wijze directievoor een Franse bezetting bewaard zou worden. Hoe groot het belang van de Prins hierin was geweest, blijkt niet uit de Raadsverslagen van de Stad Goes. Wel blijkt uit deze verslagen dat hij een coördinerende invloed heeft gehad. In de raadsvergadering van 21 mei werden de gedeputeerden ter Staatsvergadering dringend verzocht er bij de Prins op aan te dringen, wanneer hij naar Zeeland kwam, toch vooral naar Goes te komen om de bevolking een hart onder de riem te steken. Dat de relatie tussen Prins en Goes goed was, blijkt wel uit een besluit van 8 juni waarin een delegatie naar de Prins in Den Haag gestuurd werd met een lijst van namen, waaruit deze Prins enkele leden voor de Magistraat mocht kiezen. Maar men mag er natuurlijk verzekerd van zijn dat de oorlogvoering ook ter sprake kwam. Dat de verhouding tussen Goes en het Huis van Oranje goed was, bleek ook op het eind van de oorlog, toen bij de aankondiging van de geboorte van een nieuwe Oranje telg (de toekomstige stadhouder Willem V) de Magistraat van Goes hartelijk meedeed aan de dankbetuigingen en feestelijkheden. Defensiemaatregelen Het blijkt uit de stukken dat de Provincie Zeeland totaal niet op een verdediging was voorbereid. Sinds de Vrede van Utrecht (11 april 1713) kreeg de Republiek een Vesting barrière in de Zuidelijke Nederlanden ter bescherming van haar gebied. Waarschijnlijk vertrouwde men teveel op deze linie. In ieder geval was deze defensie niet tegen de Franse troepen opgewassen. Op 18 april 1747 kwam het bericht binnen, dat de Franse troepen het eiland Cadzand hadden bezet. De regeerders van Middelburg, Vlissingen en Veere schreven een vergadering uit waarvoor ook Goes werd uitgenodigd. Dit was typerend voor de situatie. Er was geen centraal militair gezag dat de verdediging van de

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1994 | | pagina 15