18
achtte dit besluit zo onbillijk, dat het - tevergeefs - in beroep ging bij de Minister
van Binnenlandse Zaken. Een "reclame", via hiërarchische weg verzonden aan de
Administrateur van het Armenwezen wordt door de nieuwe gouverneur van
Zeeland, Van Vredenburch, terug gezonden. Het standpunt blijft onwrikbaar "dat
de geboorteplaats het natuurlijke domicilie van onderstand der behoeftigen is."
(Wet van 28 November 1818; Staatsblad No. 40). Van deze regel kan alleen wor
den afgeweken bij bewijs van het tegendeel. Dat wil zeggen dat aan Kortgene de
eis is gesteld de ware geboorteplaats van Anna Triest te ontdekken! Een eis, die
aan Kortgene - bij spoorloze ouders- als onmogelijk en dus onbillijk is voorgeko
men.
Arm Kortgene! Na de rekening van de Ommerschans kwamen declaraties voor
alimentatie binnen van diverse plaatsen in Noord Brabant waar Anna nadien
rondzwierf. Maar toen de weg naar Kortgene eenmaal bekend was, ging het hek
helemaal van de dam. De "bedelaars Coloniste" bleek twee kinderen te hebben,
"in onecht geteeld". Die zijn opgevoed in een gesticht in Hoorn. De gouverneur
van Noord Holland zendt de rekening van hun bijna levenslange verblijf op:
636,96. De kinderen verbleven nadien nog in het Huis van Arrest te 's-
Hertogenbosch: ƒ70,0572. Uit 1824 worden transportkosten opgediept van Anna
van 's-Hertogenbosch naar Ommerschans: ƒ9,95 en ook van dochter Antonia van
Hoorn naar Ommerschans. Na 1828 komen geen rekeningen meer binnen voor
Anna, die in dat jaar 40 jaar oud was. Nadien worden de kinderen aangeduid als
wezen. Ook van haar zoon Josephus Greel wordt niets meer gehoord. Maar voor
dochter Antonia blijven rekeningen binnenstromen: eerst voor verblijf in
Ommerschans; en van eind 1831 tot April 1835 voor verblijf in het kindergesticht
te Veenhuizen. In 1836 zendt Amsterdam een rekening voor alimentatie van
Antonia van 32,00. En als het in die stad welhaast onvermijdelijke gebeurt - zij
wordt zwanger - volgt in 1839 nog een rekening voor opname in het
Binnengasthuis, haar begrafenis, de verpleging en enkele maanden later ook de
begrafenis van dit kleinkind van Anna M. Triest, alles tezamen voor 72,95.
(G.A. Kortgene No. 63). En dat betekent, 13 jaar na de opname van Anna in
Ommerschans, dan eindelijk het slot van deze TRIESTE geschiedenis van Anna,
haar nakroost en de voor Kortgene zo ergerlijke reeks van rekeningen.
Dat zijn niet geringe lasten voor Kortgene, waar de gemeentebegroting voordien
om de ƒ1300,00 zweefde en de uitgaven van het Armbestuur onder ƒ1000,00 ble
ven. Door de "kwijnende staat der landbouw" nam trouwens de nood zo toe, dat
de uitgaven van het Armbestuur in 1828 waren gestegen tot ƒ1617,74.
Gedeputeerde Staten gaven éénmaal een subsidie van 400,00, in latere jaren nog
twee maal 25,00. Bovendien stonden zij genadig toe de Hoofdelijke Omslag in
1828 met ƒ153,54 te verhogen. En dat terwijl de Hoofdelijke Omslag toch al tien
tallen wanbetalers kende; dat ging om bedragen van een paar gulden tot enkele
dubbeltjes per jaar! De rest van de rekeningen moest maar in de gewone begro
ting worden verwerkt. (G.A. No.55).
Het is niet de eerste onaangename ervaring van Kortgene met Gedeputeerde
Staten. In 1809 en 1810 waren door Fransen en Engelsen vele goederen en dien-