19
sten gevorderd en door inwoners van Kortgene geleverd. De rekeningen samen
bedroegen 2389,96. Jarenlang heeft de gemeente deze tevergeefs gepresenteerd
aan alle in aanmerking komende instanties. In 1819 besloten Gedeputeerde Staten
dat Kortgene die schuld maar zelf moest betalen, in vijf jaar tijds, door verhoging
van de Hoofdelijke Omslag. (Zie Notulen G.R. 10 Augustus 1818 en 6 Januari en
16 Augustus 1819) Hoe onbillijk vond het gemeentebestuur. Die uitgaven zijn
toch in het geheel niet ten behoeve van de gemeente gedaan? In 1825 was die
verfoeide last dus nog maar net afbetaald!
En het is ook niet de laatste last, die Gedeputeerde Staten aan een luid proteste
rend Kortgene hebben opgelegd. In Januari 1835 werd door hen Kortgene aange
wezen als "domicilie van onderstand" van Blaas Meulmeester en zijn vier kinde
ren, die te 's-Gravenpolder verblijf houden. Deze in Serooskerke op Walcheren
geboren boerenknecht, werkte vanaf 1818 bij verschillende bazen in Kortgene en
Wissenkerke. Zou hij vier volle, achtereenvolgende jaren in Kortgene hebben
gewoond, dan zou volgens de wet niet de geboorteplaats maar Kortgene voor de
onderstand moeten opdraaien. 's-Gravenpolder telde die vier jaar wel bij elkaar;
Kortgene kwam gestaafd met andere getuigen niet verder dan drie jaar en elf
maanden. Meulmeester had ook maar 3 jaar Hoofdelijke Omslag betaald in
Kortgene. Het beroep "op den Koning" Minister van Binnenlandsche Zaken)
was ook ditmaal vergeefs (G.A. No. 61). In tegenstelling met de vorige twee con
flicten waar wij Kortgene onze warme sympathie konden geven, is de vraag van
billijkheid voor ons hier niet te beoordelen
Over de rekeningen van de familie Triest blijft burgemeester A. Vader tot het
allerlaatst hartstochtelijk protesteren. De Districts Commissaris reageert hierop
met een meewarig hoofdschudden: "Alzoo vermag van mijne zijde daar aan niet
meer te kunnen bijbrengen ter ontheffing van uwe Gemeente, waartoe ik het
mijne destijds mede bij herhaling heb aangewend." (G.A. 57, brief d.d. 9 Sep
tember 1830). Die laatste zinsnede wijst er dus op, dat hij in zijn hart het stand
punt van Kortgene deelde.
De Gouverneur van Zeeland berispt hem in steeds scherper bewoordingen: "Het
gevoelen dat deze gemeente in strijd met regt en billijkheid is belast, is onjuist,
gezien het Besluit van Z.M. d.d. 3 Januari 1826 No. 43." (G.A. 58, brief Districts
Commissaris 16 Julij 1831). De Districts Commissaris geeft door dat de Gouver
neur ONTEVREDEN is over Burgemeester Assesoren van Cortgecn. Zij
komen maar terug op de verplichting tot alimentatie, die door Z.M. reeds lang is
beslist. "Uw Ed. is verpligt de op de Wet gegronde en door den Koning genomen
beslissing te eerbiedigen!" De raad van State, het Ministerie en Gedeputeerde
Staten kunnen de toepassing van wetten beter beoordelen dan het Plaatselijk
Bestuur eener Gemeente! (G.A. No. 58, brief Districts Commissaris d.d. 29
October 1831)
En, alsof al die ellende nog niet genoeg was, kwam daar bovenop nog die - wel
heel kleinzielige - wraakoefening van Gedeputeerde Staten, die wel wisten, hoe
dierbaar de historische eretitel STAD aan zijn inwoners was. Iemand, die zich
niet voegde naar het oordeel van hun Edele Groot Achtbare Hecren, diende de