31 blad Wij, dat door de Arbeiderspers werd uitgegeven, ging ook foto's van mij publiceren en zo ben ik erin gerold. Toen kwam de oorlog en de Duitse bezetting. Ik was eerst als soldaat in dienst geweest, maar werd in 1940 gedemobiliseerd en kon weer bij de Arbeidspers terug komen. Niemand had toen nog enig vermoeden wat de Duitsers met ons voor hadden, maar dat werd al snel duidelijk. De pers werd volledig gelijkgescha keld en onze Joodse collega's ontslagen. Enkele redacteuren namen meteen ont slag. Ook werd het bedrijf in beslag genomen door het Arbeidsfront. Oorthuijs, die toen al een bekende fotograaf was, zag kans ontslag te nemen, ik zag die mogelijkheid om weg te komen niet.In die periode spraken Cas en ik wel met elkaar af, dat we zo goed mogelijk de Duitse bezetting zouden vastleggen. Zo begon ik enkele dagen voor de dag van de Februaristaking in 1941 wat foto's te maken van de anti-Joodse rellen op het Rembrandtplein en in de Jodenbuurt. Daarna ben ik, al naar het uitkwam en ik de kans kreeg, de stad ingetrokken om foto's te maken van wat mij belangrijk leek. Er zat geen systeem in dat vastleg gen, maar omdat ik bijna altijd een camera bij me had, bleef ik zo verzamelen. Er is heel veel wat ik had kunnen fotograferen, niet gefotografeerd, hoewel ik het gemakkelijk had kunnen doen. Ik had zelfs een officiële perskaart. Maar je zag het soms niet meer. Zo was het beeld van de bezetting normaal voor je geworden. Inmiddels was het werken voor de Arbeiderspers eigenlijk niet meer te doen. NSB-ers en Duitsers waren duidelijk de baas. En ik voelde mij daar niet meer op mijn plaats. Maar ontslag nemen stond gelijk met maatregelen om als arbeids kracht naar Duitsland te worden gestuurd. En dat werd er later niet veel beter op, toen ik een oproep kreeg om mij weer als krijgsgevangene te melden. Want ook dat betekende uitzending naar Duitsland. Via de Arbeiderspers kreeg ik toen een vrijstelling, zodat ik bij ons gezin kon blijven. Gelukkig had ik goede collega's bij de Arbeiderspers, die wel een vermoeden hadden wat ik tussen het gewone werk door deed, maar niets lieten blijken. Zo kon ik ook de donkere kamer van de Arbeiderspers blijven gebruiken, want huis hadden we daar geen ruimte voor. Intussen fotografeerde ik in mijn eentje maar door met wat voor mijn camera en het doel geschikt leek. Contacten met anderen had ik toen nauwelijks. Later in 1944 leerde ik via illegale contacten Fritz Kahlenberg kennen, die op een zolder kamer in Amsterdam-Zuid ondergedoken was. Fritz Kahlenberg was een Duitse emigrant, die al in 1933 met zijn ouders voor het Hitlerregime uitgeweken was. Hij ging, vanuit die zolderkamer, toen leiding geven aan een illegale fotogroep, die zich na de bevrijding "De ondergedoken Camera" zou noemen. Dankzij de vele illegale contacten van Fritz, ging hij als een echte fotoredacteur aan het werk en verdeelde de taken onder leden van de groep. Via zijn relaties maakte ik de foto's van de training van gewapende groepen van de Ordedienst in Amsterdam- Zuid. En omdat ik toen elke dag een camera bij mij had, liep ik daar zelf nog wel eens tegen een bijzonder onderwerp aan, zoals de Grüne Polizei die arrestanten opbracht en de door het verzet in brand gestoken Duitse auto. Zo kwam de bevrijding en nog wat naweeën van de Duitse bezetting, zoals de gevechten tussen de Duitsers en de binnenlandse strijdkrachten op verschillende

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1995 | | pagina 31