15
De collectie bestond uit twee delen: het gemeente-bezit, zoveel mogelijk voorzien
van een gemeentestempel en eigendommen van de vereniging, of daaraan in
bruikleen gegeven voorwerpen.
De vereniging bestond uit leden (contributie minstens één gulden per jaar),
beschermers (eenmalige bijdrage van minstens vijftig gulden) en correspondenten.
Deze laatsten moesten voorwerpen zien op te sporen die de moeite waard waren te
worden gekocht of in bruikleen genomen. Zij behoefden géén contributie te betalen
en hadden verder alle rechten die gewone leden bezaten. Welke voorwerpen via
correspondenten zijn verkregen heeft de schrijver niet kunnen achterhalen.
Het museum was geopend in de maanden juni, juli en augustus op dinsdag,
donderdag en zaterdag; in april, mei en september op dinsdag en zaterdag en in de
overige maanden alleen op dinsdag. De openingsuren waren van 10 tot 11 uur en
van half twee tot half vijf. Wie het museum ging bezoeken kocht een kaartje bij
mej. Bielen. Zij woonde in het achterhuis van het Gotische Huis, Ossenhoofdstraat
2. Vele jaren verzorgde zij het museum. De huur, het gebruik van de verwarming en
verlichting waren in veel bestuursvergaderingen van de museumvereniging
onderwerp van bespreking. Telkens kwamen daar ook de toestand van het gebouw,
van de centrale verwarming, het ledental en de geldmiddelen ter sprake. Vaak was
de toestand zorgelijk...
De collectie werd door giften en het in bruikleen geven van stukken steeds
uitgebreid. Zo werd de afdeling Natuurlijke Historie, die op de eerste verdieping
was ondergebracht, in 1937 verrijkt met een collectie opgezette vogels van de heer
Van Berk. Conservator van deze afdeling was de heer Nieuwenhuize en later de
heer Vahlenkamp.
In 1934 was een belangrijke collectie porselein in bruikleen afgestaan aan het
museum, met de bepaling, dat na overlijden van de eigenares de verzameling
eigendom van het museum zou worden. In 1959 overleed de eigenares, maar zij
had kort voor haar dood de collectie gelegateerd aan een derde. De rechter
verklaarde dit legaat ongeldig, zodat het museum toch nog in bezit kwam van de
collectie.
In 1960 verwierf het museum een collectie historische munten. Samen met de
aanwezige munten vormden zij een fraaie verzameling. Door allerlei oorzaken zijn
delen van deze collectie en ook nog wel andere zaken blijkbaar verloren gegaan.
Het gebouw op de Turfkade 11 was in de dertiger jaren aan restauratie toe. Na een
lange periode van voorbereiding vond deze plaats in 1937. Ir. J. Gratema en
architect H. van Heeswijk leidden deze werkzaamheden.
Het aantal bezoekers was niet groot, bijvoorbeeld in 1934 ruim 350, dat is nog geen
vier bezoekers gemiddeld per dag van openstelling. De entreeprijs kon geen
bezwaar zijn; een kwartje voor volwassenen, een dubbeltje voor kinderen van 10
tot 15 jaar onder geleide; kinderen beneden de 10 jaar mochten er niet in!
De financiële toestand van de vereniging was zorgelijk en men was niet zo
gelukkig met het monumentale Gotische Huis: de mogelijkheden die het bood,
waren te gering. Op een bestuursvergadering in mei 1965 spraken sommige
bestuursleden over opheffing. Zo ver kwam het niet. Men was echter unaniem van