3 Lezers schrijven Goes bij de bevrijding in 1944 Omdat het onlangs vijftig jaar geleden was dat ons land bevrijd is heb ik maar weer eens het mooie boekje "De ontzetting van de Goese Gans" gelezen. In dit boekje is op bladzijde 17 vermeld dat de schrijvers niet kunnen beoordelen of er bloed vergoten is bij de bevrijding van Goes. Hieronder volgen dan mijn belevenissen op 29 oktober 1944, waaruit zal blijken dat er op die dag wel degelijk slachtoffers zijn gevallen. Mijn moeder stuurde mij omstreeks 12 uur naar de buren om iets terug te brengen, dat ze geleend had. Wij woonden in de Zaagmolenstraat nr. 49, naast het slachthuis. De buurman was Johannes Maat een weduwnaar met twee kinderen, die aan de andere kant van het slachthuis woonde en daar werkte. Het was tamelijk riskant om je op straat te begeven, de hele nacht was er geschoten of munitie ontploft, dat wist niemand zeker, maar een kalme nacht was het niet geweest. Rond het middaguur was het wat rustiger geworden. Ik besloot toch maar over het terrein van het slachthuis te gaan en onder de bomen te blijven. Bij de buren was bezoek en toen ik mijn boodschap had gedaan ben ik weggegaan. Ik zag bij het verlaten van het huis dat er mensen liepen in de Zaagmolenstraat en, nieuwsgierig geworden, ben ik er naar toe gegaan. Het bleek dat er in de straat voor het huis van de buurman Maat, die op nummer 53 woonde een bomkratertje was. Er stonden drie mensen omheen: Kees de Keijzer, Kees de Kok en Nellie Westdorp. Toen ik er ook even gestaan had hoorden wij op enige afstand een granaat inslaan. Ook hoorde ik een vliegtuigje boven ons. Nellie Westdorp was de verstandigste van ons, ze rende namelijk weg, vermoedelijk naar huis, ze woonde ergens tussen de twee poorten. Haar vader was sloper. Kees de Keijzer, Kees de Kok en ik zochten dekking tegen het huis van Maat. De volgende inslag van een granaat was fataal voor twee van ons, hij ontplofte op enkele meters van mij vandaan. Ik zat op het stoepje voor de deur; de twee anderen zaten bij mij in de beurt. Ik kan me nog goed herinneren wat er door me heen ging toen de granaat ontploft was; ik zag allerlei gloeiende stukken ijzer door de lucht vliegen, voelde niet veel, maar mijn oren waren verstopt en ik was helemaal van de kaart. Even daarna ben ik bij de buren naar binnen gegaan; toen ik daar een ogenblik gezeten had merkte ik dat mijn benen warm werden en mijn broek rood was. Van wat er verder is gebeurd weet ik niet meer zo veel; ik ben toen naar het ziekenhuis gebracht. Dit was een noodziekenhuis omdat het echte gebruikt werd voor militairen. Het was in het gebouw waar nu het gemeentearchief is; als ik het goed heb lag ik op een brancard in de kamer waar nu het kantoor van de archivaris is. Ik kreeg een paar injecties en werd weer naar huis gebracht. Het bleek dat ik dertien granaatscherfwonden had. Het heeft dan ook drie maanden geduurd voor ik weer kon gaan werken. Later zijn er nog scherven uit mijn benen verwijderd en nu, 50 jaar later, loop ik nog met ijzer in mijn lichaam. Naar mij later verteld werd stond er Canadees mortiergeschut bij de overweg aan de Zuidvlietstraat. Het vliegtuigje was vermoedelijk een artillerievliegtuigje. In aanmerking genomen dat ik het

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1995 | | pagina 3