7 geslacht der vinvisschen of rorkwals, die eene rugvin bezitten en waarvan de onderzijde der onderkaak, borst en buik met overlangsche sleuven of plooijen zijn voorzien. Het is 17.20 Ned. el lang, de lengte der onderkaak tot aan de mondhoek bedraagt 4 el, de zijdelingsche vinnen 1,95 el lang en 0,45 breed, de lengte der spuitgaten is 0,48 el, de onderlinge afstand der oogen bedraagt, terwijl de grootste diameter ruim 2,20 el is. De rugvin is geplaatst 12,30 el van de punt van den bek, de breedte der staartvin is 3,60 el. Het stranden van walvisschen van dit geslacht schijnt aan de kusten der Noordzee niet zoo zelden te zijn, althans den 5 November 1827 strandde er een te Ostende in West-Vlaanderen, ter lengte van 25 el, en den 10 December 1866 een te Ossenisse, die echter slechts 5.40 el lang was. De walvisschen, alhoewel de gedaante van visschen hebbende, behooren tot de zoogdieren en brengen 1 of hoogstens 2 jongen ter wereld, die door de moeder gezoogt en onder hare vinnen een jaar lang beschermd worden. Zij voeden zich met slakken en andere weekdieren, als ook met kleine visschen. De slokdarm is niet wijder dan 11/2 palm lang en de maag is verdeeld in 4 of 5 zakken. De huid bij de vinvisschen is van boven zwart en onder wit. In de bovenkaak die eenigzins puntig uitloopt bevinden zich platte veerkrachtige baleinen of hoornachtige platen, omtrent 300 aan elke zijde die eenigzints van voren naar achter geplaatst, omtrent 2 of 3 palmen lang, bijna loodregt in den mond nederhangen en welke aan de binnenzijde in smalle verlengsels zijn verdeeld, het aanzien van franjes hebben. De onderkaak is grooter dan de bovenkaak, en heeft geene baarden of baleinen. De beenige onderkaak regstandig geplaatst zal behoorlijk doortogt verleenen aan een ruiter te paard. De oogen die in evenredigheid der grootte van het dier klein te noemen zijn, bevinden zich even boven den mondhoek; terwijl zich twee overlangsche insnijdingen boven op den kop bevinden als spuitgaten. De voorste ledematen bestaan uit de beenderen van den arm, voorarm, van den hand en van den vingeren, welke laatsten tegen elkander zijn gesloten onder de eene huid zonder verdeeling en alzoo aan de vinnen van de ware visschen gelijken. De achterste ledematen ontbreken. De staart, die horizontaal geplaatst is, in tegenstelling van die van de visschen, is kraakbenig en bezit 5 buitengewone spieren, tot sterker beweging van dezelve bij het vechten of voortbeweging. Deze voortbeweging is volgens sommigen 11 el in de seconde en dus sneller dan de passaatwinden; twee maal sneller zou het den woedenste storm vooruitloopen; terwijl volgens anderen deze beweging zelden meer dan 4 Engelsche mijlen, of 2 uur gaans in het uur bedraagt. In 1701 zijn door de Nederlanders alleen, aan de Noordpool 2000 stuks gevangen. Onder de opperhuid die zeer dun is bevind zich de slijmhuid van 2 duimen dikte en onder deze vind men de lederhuid die ruim 1/2 duim dik is. Onmiddellijk hieronder ligt het spek, dat nu eens ter dikte van 2, dan weder tot 5 palmen rondom het lijf loopt, geelachtig wit van kleur doch bij de oudere dieren zooals bij deze walvisch rood is, als het vleesch van den zalm; uit dit spek wordt traan bereid, waarvan een groote walvisch soms van 20 tot 30 ton bevat, dus 20 tot 30 duizend pond traan. Het geheele gewicht van zulk een dier bedraagt ongeveer 100.00 pond, gevolgelijk zooveel als 200 ossen.

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1996 | | pagina 7