11 dat het uwe Majesteijt hadde kunnen behaagen, om de dorpen in deezen Eijlande welke alvorens uwe Majesteijts teegenwoordigheid hadden moogen genieten, met een algemeen in het oog gevallen gunstige onderscheiding boven onzen Steede te willen vereeren; immers deeze hebben door uwe Majesteijt moogen worden verwaardigt met een bezoek, meerder gunstig, en meer vereerend, als wij hebben moogen ondervinden. U:M: heeft aan deeze boven onze steede eenig langdurig verblijf geschonken en meer bijzonder de voorwerpen van U:M: opmerking en gunstige beschouwing doen zijn; geheel Noordbeeveland gevoeld met ons, hoe deze plaatsen eene hoogere aanspraak op U:M: deelneeming verkreegen hebben, en de Ingezeetenen dier plaatsen kunnen niet anders als trotsch weezen, dat zij U:M:s zorge en deelneming boven ons schijnen waardig te zijn. Het kan U:M: niet bekend zijn, hoe zoo meenigmaalen wij bij zoo veele gelee- gendheeden welke ons zijn voorgekoomen om uwen regtmaatigen Lof, onder onze meede Ingezeetenen te verbreiden, hunne Erkentenis en hunne verkleefdheid voor U:M: hebben opgewekt, en hoe zulks hier ter Steede de algemeene Liefde heeft voortgebragt, ook niet, hoe hartelijk onzer aller blijdschap waaren toen wij het blijde berigt mogten bekoomen, dat wij door U:M: met het geluk verwaardigt zouden worden van hoogsdesselfs persoon in ons midden te moogen aan schouwen, en welke den algemeenen ijver en het verlangen is geweest, om U:M: op eene U:M: waardige wijze, overeenkomstig de gesteldheid van omstandig- heeden deezer Steede, alhier te moogen ontfangen en U:M: gewenschte bijweezen te kunnen genieten; want, dan houden wij ons verzeekerd hadde uwe goedheid ons alleen te kunnen verblijden, en elk gevoel van smart waar van wij ons nu door een zoo zeer in 't oog gevallen kortstondig verblijf in ons midden niet hebben kunnen bevrijden, waare afgewend. Ja Sire! dat wij moogen herhalen: de menigvuldige blijken van deelneming en zorg voor de welvaard van uw volk welke U:M: geduurende hoogstdesselfs regeering zoo overvloedig aan den dag heeft gelieven te leggen, heeft de harten van ons allen op het naauwst aan U:M: verbonden, en hierdoor zal U:M: onze belijdenis verschoonen, dat door de omstandigheden van deezen dag, onze anders zoo Regtmaatige blijdschap is ontroerd, en het treurige denkbeeld bij ons is voortgebragt, dat wij met onze meede Ingezeetenen, wel misschien niet zoo zeer in uwe gunst en vereerende toegeneegendheid mogten deelen, als wel de andere dorpen welke door U:M: in deezen Eijlande zijn bezogt. Het is alleen het verloopen getij, bij geleegendheid van U:M: zoo zeer gewenschte komst op deezen dag dat ons eenige bemoediging over het zoo korte verblijf van U:M: in deezen Steede heeft kunnen geeven; doch daar dit niet genoegzaam is om onze desweegens ontstaane Smart te kunnen wegneemen, en wij nogtans vertrouwen, geen mindere aanspraak op de genieting van U:M: goedgunstigheid en opmerking te hebben, als eenige andere plaats in dit Eijland, zoo al niet, als eenig deel van uwer Majesteijts geheel gebied, zij het ons vergunt U:M: eerbiedig te smeeken, dat het U:M: goedgunstelijk behaagen mooge, ons met een bewijs te vereeren van hoogsdesselfs tevreedenheid over onze Steede, en over de blijken van verkleefdheid en hulde, welke onze Ingezeetenen in 't gemeen, en wij in 't

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1998 | | pagina 13