24 anders genoodzaakt zijn dezelve ten uwen koste te Laten afhalen." Als de volijverige, jeugdige controleur der belastingen te Colijnsplaat C.J. Ritter, vermoedt, dat in Kortgene koren wordt gemalen zonder dat de vereiste belasting penningen hiervoor worden afgedragen, schrijft hij een brief aan burgemeester A.V. om hierop toezicht te houden met "bedreiging tot beklach", als hij niet daaraan voldoet. Zo'n brutaal stuk kan niet passeren zonder weerwoord. A.V. laat zijn toezegging om hierop toezicht te doen houden door "veldwagter en geregtsdienaar" dan ook voorafgaan door een reprimande, die door zijn fijne redactie verdient aan de vergetelheid te worden onttrokken: (G.A. Kortgene no. 54, brief d.d. 23 Febr. 1827): "Steeds gewoon bevorderlijk te wezen aan de belangen van het Rijk, altoos wanneer mijne ambtsbetrekking daar toe dienstbaar konde zijn, hadde ik dus geensints van UWelEd: kunnen denken, deszelfs uitnoodiging van het verleenen van adsistentie door de onder mij gestelde beambte gepaard te zien gaan met eene bedreiging tot beklach, wanneer ik omtrent UWelEd: invitatie kwame te difficulteren; waarlijk dit hadde ik van eenen ambtenaar van UWelEd: stand niet verwacht: die wijze van uitnoodiging moge misschien al eens gevoeglijk kunnen wezen bij UWelEd: onderhoorigen, maar in he onderhavige geval, houde UWelEd: mij ten goeden, dat ik dezelve ongepast vinde en ook geheel afwijkende van dien toon van bescheidenheid waar mede ik mij door mijne superieuren steeds vereerd vinde, en welke ook het voordeel heeft van zoo bijzonder geschikt te wezen om de meeste welwillendheid en medewerking tot het voorgestelde doel op te wekken De handhaving van de positie van Kortgene als hoofdplaats van het eiland vindt uitdrukking door de vestiging van een "kantongeregt" in 1830 - vooral bedoeld voor de beslechting van de handelsgeschillen - en een "Kantonnaale Bewaar plaats" (gevangenis). Later zal ook het eerste postkantoor op het eiland hier gevestigd worden. In de winter 1844-1845 dreigt hongersnood ten gevolge van de aardappelziekte. Het gemeentebestuur voor-ziet daarin door de aankoop van rijst en gerst. Nog in 1846 is er een laatste poging om Kortgene en Kats in één gemeente te doen opgaan. Het verzet uit beide plaatsen is zo algemeen, dat dat plan toch geen doorgang vindt. In de raadsvergadering van 31 oktober 1846 overhandigt A.V. de Acte van zijn Eervol Ontslag. Aan de Ambachtsheer wordt verzocht in de voordracht voor de functie van Burge-meester ter bekwamer tijd te voorzien. Zijn opvolger wordt A. van Damme. In 1842 is ambachtsheer gewor-den de toen al zevenen-tachtigjarige Rotter-damse reder A. van Hoboken. Die brengt zijn eigen rentmeester mee, Fransen van de Putte uit Goes. Het rentmeesterschap van Jan Willem heeft dus maar kort geduurd. Deze laat zich in 1853 kiezen tot lid van de raad en in 1854 tot wethouder, wat hij tot zijn dood in 1891 zal blijven. Van 1853-1883 was hij ook lid der Provinciale Staten.

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1998 | | pagina 26