13 houding is "de treurige toestand van de financiën der gemeente." Om dat argu ment te begrijpen moeten we bedenken, dat een REVOLUTIE, aldus S.V., had plaats gevonden., n.l. de conversie van accijnsen in directe belastingen in 1853. Alle accijnsen hadden de gemeente 35.000,- per jaar opgeleverd - de gemeente begroting bedroeg omstreeks 60.000,-. Maar die op "wijn en gedistilleerd" bleven gehandhaafd: 10.000,- a 12.000,-. Ook het wegvallen van de kosten van inning der accijnsen ad 3.000,- kwam de gemeente ten goede. Maar er bleef toch een groot hiaat. Gedeeltelijk werd dat opgevuld door verhoging van de "Hoofdelijke Omslag" - af te korten H.O. - van 13.000,- naar 24.000,-. Die H.O. was afgestemd op het door de Raad geschatte vermogen en inkomen van de betrokkene. Die stemde over de klasse, waarvan de aanslag afhing. V.V.V. hoorde eerst tot de eerste klasse, maar werd op zijn verzoek overgebracht naar de tweede klasse. Daarnaast was de belasting op "personeel" een belangrijke bron van inkomsten voor de gemeente. Dit was een rijksbelasting, niet alleen op perso neel, maar op alles wat men bezat, tot het aantal dekens en kussens toe. Rijksambtenaren kwamen daarvoor huis aan huis schatten. Het Rijk stond daarvan als subsidie 4/5 af aan Goes; opbrengst ruim 16.000,-. Goes hief daar bovenop nog eens 30 opcenten. Bovendien wijzigde de regering de ARMENWET. De armenzorg, voor zover de burger-lijke gemeente die op zich had genomen, ging geheel over naar de kerkge nootschappen! De gemeente mocht daar zelfs geen subsidie aan geven! De Joden moesten hiervoor nu een Israëlische Armenzorg oprichten. Als de Nederlands Hervormde Kerk van deze zware toename van lasten in september 1855 verwit tigd wordt, begint die maar met een "inschrijving" die 2.100,- opleverde. Het Kerkbestuur - secretaris V.V.V. - doet het gemeentebestuur weten in de nieuwe regeling te berusten, "zoo lang de Christelijke liefdadigheid van de gemeente leden de diaconie daartoe in staat zal stellen." Natuurlijk ontstond er grote "onge rustheid" onder de meer welgestelden, van wie naast een bijna verdubbelde H.O. ook een fors hogere bijdrage aan de Diaconie werd gevraagd. Een climax bereikte de "onrust" in 1864, toen B. W., op advies van de regering, de Raad voor stelden de opcenten op de Personeele Belasting van 30 tot 60 cent te verhogen. Niet de H.O., die achtte men hoog genoeg. De liberaal O. Verhagen verzette zich daar fel tegen. In 1850 inde de gemeente 40.000,- aan belasting, op de begroting van 1865 was dat slechts 33.000,-. Een wat hogere belasting kan dus geen kwaad. Het verschil zit hem daarin, dat de accijnsen heffingen waren op de eerste levensbehoeften! Per hoofd van de bevol king bedroegen die 6,-! Nu, in 1865 betalen zij, wier inkomen 200,- per jaar niet haalt - dat is 4,- per week! - geen cent belasting meer, zoals het hoort. De gevolgen zijn evident: in 1850 moest de gemeente de armenzorg met 15.000,- subsidiëren, nu maar met 300,-. Maar de verhoging van de Personeele Belasting is niet goed. Verhagen berekende, dat alle Goesenaren, wier inkomen onder 300,- 's jaars bleef, niettemin dan samen aan personele lasten 5.600,- moesten gaan opbrengen. Daarvoor wenste hij niet verantwoordelijk te zijn. "Laat de arme betalen naar zijn armoede, de rijke volgens zijn overvloed." zegt de Bijbel.

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1998 | | pagina 15