14
In 1850 kostte het onderwi js aan de gemeente 2.000,-, nu 24.000,-. Ook dat
juichte Verhagen toe. "Dat alles zijn toepassingen van de liberale beginselen."
Zijn betoog maakte zoveel indruk, dat verhoging van de opcenten van de
Personeele Belasting met grote meerderheid van stemmen door de Raad is
verworpen. De voorstemmers vinden dit maal de burgemeester aan hun zijde, die
vindt dat het met de hoogte van de H.O. langzamerhand wel welletjes is. Maar
die moet nu opnieuw omhoog, van 24.000,- naar 27.470,05.
Natuurlijk draafde Verhagen door; hij zweeg over de verbetering van de
economie na het rampzalige tweede kwart van de negentiende eeuw; over het
verplaatsen van de lasten naar de burgerlijke armenzorg naar de kerkgenoot
schappen; over de toch niet echt riante gemeentefinanciën. En bagatelliseert het
geweeklaag over de H.O. De aanslag hiervoor van V.V.V. van 600,- is echt
geen kleinigheid, als we bedenken dat dit nog alleen maar een gedeelte is van de
gemeentebelastingen, waarbij ook nog de rijksbelasting, polderlasten, gedeeltelijk
verplichte kerkelijke belasting enz. komen; en de bovengenoemd geheel andere
waarde van de gulden, vergeleken met de huidige tijd.
Voor het orthodoxe deel van de bevolking kwam daar de Christelijke school nog
bij; die moest geheel uit eigen middelen bekostigd worden. De ouders moesten
bovendien nog schoolgeld aan de gemeente betalen, die zij kon aanwenden voor
haar eigen openbare scholen. De gemeentekas bleef voor de Christelijke school
gesloten, zo begrijpen wij van Jhr. Mr. J.J. Pompe van Meerdervoort, schoonzoon
van S.V. in zijn eerste redevoering als Raadslid 22 oktober 1869. Deze scheve
verhouding heeft zeker ten grondslag gelegen aan de onwil der conservatieve
Raadsleden om meer geld voor het openbaar lager onderwijs te voteren dan het
strikt onvermijdelijke.
Overigens, vijf heren hadden een weg gevonden, om die H.O. althans gedeeltelijk
te ontduiken! Zij hadden allen buitenplaatsen buiten Goes. Op voorbeeld van de
president van de rechtbank, Mr. F.N. van der Bilt, vroegen zij vrijstelling van
H.O. voor de 4 a 6 maanden, die zij niet in de gemeente Goes doorbrachten. Ook
in de gemeente waar de buitenplaats lag, betaalden zij H.O. maar die was stellig
een stuk lager. De Raad van Goes weigert, maar moet na een uitspraak van de
Hoge Raad toegeven. 7 Juli 1865 wordt de gemeentewet in dier voege gewijzigd,
dat de eigenaren van buitenplaatsen in beide gemeenten H.O. betalen.
Deze groep, waartoe ook S.V. en V.V.V. hoorden, heeft zich hiermee zeker niet
populair gemaakt. De Raad dacht wraak te kunnen nemen! Hij weigerde aan S.V.
de toegang tot de raad, toen S.V. was herkozen: hij voldeed toch maar de helft
van het jaar aan de wettelijke voorwaarde om in Goes te wonen! De Raad liet
zich niet overtuigen door de juridische argumenten tegen hun beslissing van de
zeer scherpzinnige burgemeester Mr. M.P. Blaaubeen, noch door die van
Gedeputeerde Staten. Er moest een ministeriële beschikking aan te pas komen,
voordat S.V. weer in de Raad kon plaatsnemen.
S.V., V.V.V. en C.C. van den Bosch verzetten zich hevig tegen de oprichting van
de H.B.S. Daarvoor moest 44.000,- geleend worden. Dat ging het vermogen
van Goes toch ver te boven! Van den Bosch legt nog een tweede argument op