16
toen Pieter Rimmeland in 1716 het weeshuis rijkelijk met goederen begiftigde,
was dat nog zo. Gelukkig heeft het weeshuis van dit verbod tot het verkrijgen van
subsidie geen last; het is zo rijk, dat het elk jaar over houdt.
Het gasthuis stamt uit het eerste kwart van de vijftiende eeuw, toen het Agnieten
klooster in Goes gevestigd werd. Ook dat heeft bezittingen, maar de opbrengst
daarvan is onvoldoende om de zieken te verzorgen en bovendien de "proveniers",
die met een éénmalige koopsom zich van een levenslang verblijf hebben verze
kerd. De gemeente heeft dus gesubsidieerd. Maar vallen de diensten, die het gast
huis verleent niet ook onder het begrip armenzorg? De Raad meent van niet, het
tweede deel van zijn taak al helemaal niet. De gemeente handhaaft derhalve de
subsidie, waarin Gedeputeerde Staten, nadat hun bezwaren door de Raad zijn
verworpen, tenslotte maar "berusten".
Tegen de praktische gedachte, de financiën van beide instellingen, de een met een
jaarlijks "goed slot" de ander met een "kwaad slot", te combineren, verzet V.V.V.
zich. Men mag niet zo maar de bestemming van de erflaters - aan het weeshuis -
wijzigen.
In 1858 krijgen de beide instellingen elk een eigen bestuur. Hoewel V.V.V.
verklaarde niet voor het voorzitterschap van het bestuur van het gasthuis beschik
baar te zijn laat hij zich hiertoe toch overhalen "op het uitgedrukt gevoelen van de
leden, dat het verkieslijk is, dat de benoemde, die sedert onderscheidene jaren in
het bestuur van de Godshuizen en laatstelijk voorzitter van hetzelve geweest is,
aanblijve." Naast zich krijgt hij twee niet-Raadsleden, Comelis Pilaar en Adriaan
Nortier. Veel eer heeft het bestuur met zijn bemoeiingen niet ingelegd. V.V.V.
blijft klagen over de te karige subsidie; de Raad is zijnerzijds niet gelukkig met
de inrichting. In 1865 klaagt Fransen van de Putte: "Er is geen lokaal voor lijders
aan vallende ziekte, of tot voorloopige bewaring van krankzinnigen, voor lijders
aan syphilis, voor operaties, geen badkamer. Bij de zoogenaamde verbeteringen
is geen acht geslagen op de regelen der hijgienie." Daar tegen protesteert wel de
burgemeester: "de nieuwe ziekenzalen zijn ingerigt overeenkomstig het gevoelen
der geneeskundigen, die wel degelijk geraadpleegd zijn." Desondanks neemt de
Raad het voorstel van Fransen van de Putte aan, om de subsidie met 500,- te
verminderen.
Voor Pilaar is dat de druppel die de emmer doet overlopen: hij bedankt voor het
lidmaatschap van het gasthuisbestuur met het welsprekend commentaar:
"Immers, gedurende de acht jaren, dat ik lid ben van het bestuur van het gasthuis,
heb ik nimmer eenig blijk van goedkeuring van den gemeenteraad voor dat
bestuur opgemerkt, maar veeleer jaarlijks bij de behandeling der begrooting van
dat gesticht, in de openbare vergadering eene afkeurende stem hooren opgaan
over het bestuur van hetzelve. Ik ben dus aan mij zelve verpligt eene betrekking
neder te leggen, waarvoor ik blijkbaar onbekwaam ben, ten einde niet langer aan
dergelijke onaangename bejegeningen bloottestaan, maar ik ben dit vooral verp
ligt aan het gasthuis, hetwelk ik met hart en ziel ben toegedaan, omdat daardoor
aan dezen raad gelegenheid geopend wordt, iemand in mijne plaats te kiezen, van
wien men meer mag verwachten, dan ik met den besten wil heb kunnen presteren