18 V.V.V.'s brieven. In 1857 stuurt V.V.V. zijn beide oudste zonen, Willem en Piet, 15 en 13 jaar oud naar een kostschool in Utrecht om daar het vermaarde Stedelijk Gymnasium te bezoeken. Vrijwel elke twee weken zendt hij hun een brief. Hiervan zijn er 33 bewaard, gedateerd 1857-1865 samen met drie van zijn tweede vrouw Lena. Deze verzameling vormt een waar document humain; zij geeft een boeiend inzicht in het leven van V.V.V. en zijn gezin anderhalve eeuw geleden. In 1857 was V.V.V. 52 jaar oud. Drie jaar eerder had hij zijn tweede vrouw gehuwd. Lena voegde aan zijn drie kinderen uit het eerste huwelijk nog drie toe; in 1857 waren er nog maar twee; Cato'tje van 2 en Jan, 1 jaar oud. Uit alle brieven proeft men rust en harmonie. Lena kon kennelijk goed organi seren; haar drie brieven zijn verfrissend opgewekt van toon en stralen bijzondere warme gevoelens uit voor haar beide stiefzonen. Ook de band tussen vader en zonen is hecht; hij verheugt zich steeds uitbundig in het vooruitzicht, als "zijn lieve jongetjes" weer thuis zullen komen, met vakantie. Heel opvallend is de in iedere brief weer geuite dankbaarheid, ja verbazing, dat de hele familie nog steeds gezond is. "Met veel genoegen ontvingen wij gisteren uwe letteren en mogten daaruit uw beider welstand vernemen. Wij zijn gelukkig allen nog welvarend, hetgeen tegenwoordig wel een groot voorregt is." Zo begint zijn eerste brief. En daar was in die tijd zeker alle redenen toe. In dezelfde brief vertelt hij het overlijden van zijn tuinman Kooman na een heel kortstondige ziekte, mogelijk cholera, een ziekte waarvan Goes in 1866 een epidemie had, maar ook daarvoor gesignaleerd werd. V.V.V.'s drie jaar jongere broer Willem, de enige dochter van zijn broer "Koo" (Jacobus) en beide kinderen van zijn neef Jan Willem Vader, de notaris in Kortgene stierven in of kort na hun puberteit allen aan tuberculose. V.V.V.'s eerste vrouw was jong overleden en hij zelf sterft 3 jaar na zijn laatste brief, 64 jaar oud. Als Jan Willems laatste kind, een meisje van 22 jaar is overleden, schrijft V.V.V.: "Zij weten met gelatenheid hun groot verlies te dragen. Gelukkig als men door den godsdienst daarin gesterkt wordt." Ook uit zijn brieven blijkt, zoals wij uit zijn langdurig functioneren in de kerke lijke ambten al wisten, dat hij een warm gelovig man was. Met zijn orthodoxe overtuiging behoorde hij onder zijn stadgenoten tot een minderheid. Vrijzinnigheid had daar, en ook in de kerk de overhand gekregen. Hij was dan ook erg gelukkig toen een goed orthodox predikant, Drost, in 1860 in Goes werd beroepen.Die werd een groot succes. 3 November 1861: "Hedenavond ben ik bij Ds. Drost in de kerk geweest, die als naar gewoonte overvol was. De man heeft een nuttige en mooije preek gedaan. Sedert wij in de stad zijn, is hij al een paar keeren bij ons geweest en bevalt mij goed." In 1861 zal Drost zijn jongste dochter Marie dopen. Met wie ging hij om? De tegenstelling tussen vrijzinnig en orthodox was in die dagen onvoorstelbaar fel. Orthodoxen beschouwden vrijzinnigen als Godsloochenaars. Zij erkenden immers Christus niet als God? Voor die hovaardij waren zij ongetwijfeld voorbestemd om in de hel te belanden, ten prooi aan de duivel en trawanten. Vrijzinnigen zagen orthodoxen als bekrompen fanatici, die

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1998 | | pagina 20