De geheimzinnige dood van de molenaar van Waarde J.H. Midavaine Marinus van Weele was omstreeks 1865 landbouwer in Kruiningen. Hij had niet onder stoelen en banken gestoken dat zijn vrouw hem door vergiftiging om het leven wilde bren gen door in zijn koffie, thee en soep luciferskoppen te mengen. Zelfs de burgemeester en de veldwachter had hij hiervan op de hoogte gebracht. Aan iedereen die hij erover sprak toon de hij het doosje met afgeschraapte lucifers, dat hij als bewijs bij zich droeg. Op vrijdag 16 maart 1866 werd Marinus ziek; inmiddels was hij met zijn gezin naar het molenaarshuis in Waarde verhuisd. In het begin van dezelfde week had hij een paar dagen last van diarree gehad, maar dankzij het toedoen van dokter De Broekert was hij weer opgeknapt. Toen de gemeentesecretaris Van Doorn Marinus op die bewuste vrijdagmiddag voor een zakenge- sprek bezocht, lag hij in bed en moest voortdurend braken.'s Avonds was hij zo ziek dat hij de dokter opnieuw liet komen. Deze kon tot geen andere conclusie komen dan dat Marinus doodziek was. De dag daarna, op zaterdag 17 maart 1866, overleed de molenaar 's morgens om tien uur in het bijzijn van de molenaarsknecht Adriaan Koeman. Vrij snel rees echter het vermoeden dat hij geen natuurlijke dood was gestorven. Marinus van Weele was op 24 november 1802 in Kruiningen geboren als zoon van Ary van Weele en Maria van As. Op 28 november werd hij in Kruiningen gedoopt, waarbij Stoffel Krijger en Jacoba van Weele getuigen waren. Op 3 oktober 1825 trouwde hij in zijn geboorteplaats met de 25-jarige Leuntje Jacobusse, eveneens uit Kruiningen. Ze gingen wonen op een hof stede onder Kruiningen, gelegen in de Sperdamhoek, met in totaal 42 bunder, 73 roeden en 20 ellen land. In de periode 1826 tot 1841 werden negen kinderen geboren, waarvan er vier reeds op jonge leeftijd stierven. Op 30 juni 1855 overleed Leuntje en Marinus bleef met zijn vijf nog betrekkelijk jonge kinderen achter. Marinus ging op zoek naar een nieuwe vrouw en zoals wel vaker op het platteland in zo'n geval gebeurde, trouwde hij op 20 februari 1856 met zijn dienstmeid Jannetje van Houte, die 33 jaar jonger was. Jannetje was op 22 november 1835 in Kruiningen geboren en zij was de oudste dochter van Marinus van Houte en Jannetje Kole. Ze was blond met blauwe ogen en ze was iets meer dan anderhalve el lang. Uit dit tweede huwelijk werden nog vier kinderen geboren, waarvan er drie op zeer jonge leeftijd stierven. Alleen de op 15 augustus 1858 geboren zoon Marinus bereikte de volwassen leeftijd. Een nieuwe knecht Er kwam een ommekeer in het huwelijks leven van Marinus van Weele nadat hij in 1863 de 22-jarige Kees Franse als knecht in dienst nam. Kees was op 10 oktober 1841 in Kruiningen geboren en hij was een zoon van Cornelis Franse en Cornelia Weststrate. Spoedig na zijn komst op de hofstede voel de Jannetje zich hoe langer hoe meer tot Kees aangetrokken en vaak vertoefde ze in zijn gezelschap, tot ongenoegen van haar man. Telkens als Marinus Kees weg stuurde was het weer zijn vrouw die hem terug naar de boerderij haalde, waardoor het humeur van Marinus er niet beter op werd. Op een keer toen Jannetje zich aan het opmaken was dreigde hij haar gouden oorijzers te zullen verkopen als ze zo door bleef gaan. Uit angst hiervoor gaf ze die toen aan Kees in bewaring. De verhouding tussen Marinus en Jannetje werd op den duur zo slecht, dat hij haar dreigde dood te zullen schieten als ze nog langer met de knecht omging. Maar Jannetje trok zich hier niets van aan. Dit was een reden voor Marinus om op 14 februari 1864 naar notaris H.K. Dominicus in Goes te stappen om daar zijn testament te laten opmaken met de bepaling dat na zijn overlijden de nalatenschap uitsluitend onder de kinde ren verdeeld moest worden. Voor Jannetje 11

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1999 | | pagina 13