kerkmeesters behoorden te komen. Tenslotte had men niet weinig "concurren tie" van het burgerlijk armbestuur in het verwerven van inkomsten. Dezen hadden namelijk in 1671, toen de burgerlijke gemeente 's-Heerenhoek zelfstandig werd, toestemming gekregen om vier keer per jaar, bij de viering van het H. Avondmaal, tegelijk met de diakenen te collecteren bij het uitgaan van de kerk. Jaarlijks collec teerden de armmeesters zodoende een bedrag van ongeveer 15,-, geld dat eigen lijk aan de diaconie toekwam. In de achttiende eeuw waren er maar twee katholieke parochies op Zuid-Beveland: één voor de stad Goes en één voor de rest van het eiland, de zogenaamde landspa- rochie. De katholieken in 's-Heerenhoek waren dus in eerste instantie aangewezen op ondersteuning door de armmeesters van die landsparochie. De benoeming van deze armmeesters werd onderling geregeld. De inkomsten bestonden uit de opbrengst van landerijen en uit giften. Over het functio neren van en de hulpverlening door dit armbestuur in de hier beschouwde periode is vrijwel niets bekend. De praktijk van de armenzorg Voor 's-Heerenhoek beschikken we over een aantal schriftelijke bronnen waaruit de hulp aan de armen vrij goed te volgen is. De mensen die onderstand kregen zijn voor het grootste deel in de volgende cate gorieën in te delen: wezen, weduwen, bejaarden, invaliden, zwakzinnigen, wer kelozen en vreemdelingen. Het belangrijk ste deel van de uitgaven bestond uit de kosten van verzorging van weeskinderen. Immers, de gemiddelde leeftijd van de mensen in die tijd was laag, waardoor veel ouders overleden voor hun kinderen vol wassen waren. Als die kinderen dan niet door familie konden worden verzorgd, wer den zij in het openbaar voor rekening van het armbestuur uitbesteed. In de dorpsher berg werd een inschrijving gehouden. Aan degene die het minste geld vroeg voor de verzorging van een weeskind werd dat voor een jaar toegewezen. Door deze methode, die noodzakelijk gevolgd moest worden omdat weeshuizen op het platte land ontbraken, werd van de kinderen vaak misbruik gemaakt omdat men ze onder andere zag als goedkope arbeids krachten. Natuurlijk waren er ook mensen die uit liefdadigheid een weeskind in hun gezin opnamen, maar aangenomen kan worden dat dat uitzonderingen waren. Aan degene die een weeskind in huis nam werd het ingeschreven bedrag per jaar uitbe taald voor 'mondkost'. In de achttiende eeuw was dit, afhankelijk van de leeftijd van het kind, veelal 20,- tot 50,- per jaar. De kosten voor andere uitgaven zoals kleding, schoeisel, medische verzorging en dergelijke werden rechtstreeks door de armbesturen betaald. Net zoals in de weeshuizen in de steden droegen de weeskinderen op het platteland uniforme kleren. In 1715 bepaalden de ambachtsheren van 's-Heerenhoek dat die kleding als volgt moest zijn. De jongens ('knegtjes') moesten gekleed gaan in 'een bruijne pije', alle van eenzelfde kleur. De meisjes in een kleed van 'blaeuw Noordts Carzaeij'. Andere kleren mocht het armbe stuur niet verstrekken, vooral geen 'Calminck of andere ligte stofjes'. De oude re weeskinderen die al werkten, moesten hun verdiende geld, zolang zij ten laste van de armen kwamen, afstaan aan het armbestuur. Weeskinderen die eenmaal 'afscheid van de armen hadden genomen' of zonder kennis van de armmeesters ergens gingen werken, mochten nooit meer ten laste van de armen worden aangenomen, 'hoe noodtdruftigh die ook soude mogen zijn'. Uitbesteding vond niet alleen plaats met weeskinderen, maar ook met ouden van dagen die niet meer voor zichzelf konden zorgen en met zwakzinnigen. Het gebruik van uitbesteding heeft overigens nog tot in deze eeuw geduurd. Uitgaven Om een idee te geven welke uitgaven het burgerlijk armbestuur in die tijd zoal had, volgen hier een aantal posten uit de boek houding over de jaren 1720-1805. Duidelijk moet daarbij voor ogen staan dat dit alle maal uitgaven waren die niet voor reke- 4

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1999 | | pagina 6