Tijdens de eerste vergadering van het
Stadsbestuur in het jaar 1699 worden alle
vier de stadsboden (Hieronymus
Smallegange, Nicolaas Engelse, Jan
Goeree en Dirk de Koo), de deurwaarders
en de lijkbidders herbenoemd in hun func
ties. De stadsboden krijgen tevens 'als van
outs' elk één pond Vlaams als 'Nieuwejaar'
Bedrijvigheid
Marynis Smytegelt de oude, Josyas
Smytegelt en Marynis Smytegelt de jonge
(de vader en broers van de destijds te Goes
en Middelburg zeer bekende predikant ds.
Bernardus Smytegelt) bedrijven omstreeks
deze jaren de mee-neering. Ze geven het
Stadsbestuur te kennen 'hoe dat voor de
meenegotie, van tijd tot tijd aanwassende,
bijna geen meestoven genoeg zijn om het
gewas bekwaam en ten genoegen van de
geïnteresseerden in de meenering te kunnen
reeden'. Ze vragen toestemming om een
nieuwe meestoof te mogen stichten op
stadsgrond bewesten de stadshavendijk.
Het Stadsbestuur besluit 'ten dienste van
de aanwassende mee-negotie te vergunnen
de versogte stadserve tot het bouwen van
een bekwaame nieuwe meestove en stamp
huis'. De Smytegelts hebben in deze tijd
ook een oliemolen op het Ravelijn.
De boekweitmalers krijgen opnieuw ver
gunning om met hun molen te 'gorten'. Een
zekere Pieter Amper mag op het Ravelijn
ten westen van de Koepoort een gortmolen
bouwen. Op het Ravelijn, bij de
Hoofdpoort, staat in deze tijd ook een zoge
naamde schorsmolen. Ook Johannis
Harinck en Lambrecht Coopman hebben
op het Ravelijn een molen. Verscheidene
ingezetenen en burgers beklagen zich ech
ter bij het Stadsbestuur dat 'de boekwei- en
gortmaalders de boekwei en gerstegort
tegen al te hoge prijs aan de arme ingezete
nen verkopen, waardoor dezelve in deze
dure tijd onmogelijk hare huishoudingen
kunnen mainteneren
In mei vragen Sebastiaan Hoogkamer en
Johannes Trouw vergunning om een zeep-
ziederij te mogen oprichten. Het
Stadsbestuur staat hen dit in het belang
van de bedrijvigheid in de stad graag toe.
Tegelijk wordt een verzoek behandeld van
Leyn Dijckwel en Adryaan Minnaart om
ook een zeepziederij te mogen stichten. De
magistraat wil echter in hun geval eerst
'de plaats en de instrumenten tot die nering
behorende' inspecteren.
Ook is er bedrijvigheid bij de kleine
neringdoenden. Zo krijgt Cornelis
Beekman, wonend in 'De Swarte Leeuw' op
de Kaeije, vergunning 'tot het setten van
een suyckerbackersoventje achter in deselfs
keucken, mits brengende de rook door de
tegenwoordige schoorsteenbuis'. Ook
Adryaen van Trad krijgt toestemming voor
het 'setten van een backoven' achter in de
kelder van het huis 'Het Witte Paerd' in de
Lange Kerkstraat.
En Daniël Buys, de hoefsmid, wonend in
de Ganzepoortstraat, verzoekt om nog een
travaille aan zijn huis te mogen zetten 'om
des te beter de burgers te kunnen gerieven
die nu, bij manquement van dien, zeer lang
moeten wachten'. Hij belooft de travaille
'binnen de gote van zijn stoepe te zullen
doen stellen'. Johannis Smallegange krijgt
toestemming om in het door hem gekochte
huis 'De Wijnrancke' in de Wijngaardstraat
een smidsoven te houden.
Opvallend is in deze jaren dat heel wat
inwoners vergunning krijgen om wijn te
verkopen. Zo krijgt Hendrik Mispelblom
vergunning om 'wijn met de grote en kleine
mate te mogen verkopen als andere wijnste
kers, mits sig wachtende van enige gelagen
in zijn huis te zetten'. Ook Jan de Smit
mag in zijn huis brandewijn en zout 'bij de
'kleine mate' verkopen. En Jacob Com mag
in de herberg 'Het gezaagde wagenschot' de
tappersnering doen, 'mitsgaders zout bij de
kleine maat verkopen'. In juni krijgt
Anthony Rouwenere toestemming 'brande
wijn en gedestilleerde wateren te verkopen.
Openbare orde
's Nachts waken binnen de stad bij toer
beurt een twaalftal 'clappermannen' of
nachtwakers. Ze verdienen daarmee ieder
8.6.8 Vlaams; in totaal kost 'de clapper-
wagt' de stad 100.
16