Een nieuwe richting Het jaar 1837 is een cruciaal jaar in het leven van Jan Adam Geill, het jaar waarin hij definitief richting kiest. 'Het was met onderling goedvinden mijner ouders zoo als ik reeds gezegd heb, dat ik zou trachten de voetsporen van mijn vader te drukken en ik plattelandsheelmeester zou worden, waartoe ik de noodige kundig heden mij door privaatlessen, geholpen door het anatomisch werk van Hempel, goede platen en desnoodig doodbeenderen mij hunne diensten zouden bewijzen. Mijn vader vond het beter de klinische school te Middelburg niet te bezoeken, daar hij in het studentenleven voor mij bezwaar zag. En daar het in dien tijd geen behoefte was de klinische school te bezoeken, als men maar bekwaamheden bezat het examen af te leggen en er niet gevraagd werd, op welke manier men bekwaam gemaakt werd.' In de eerste decennia van de negentiende eeuw staat de medische beroepsopleiding nog in het teken van de eeuwenoude twee deling in inwendige en uitwendige genees kunde. De inwendige geneeskunde is als deel van de algemene wetenschappelijke kennis het terrein van de academisch gevormde doctor (de medicinae doctor). De uitwendige geneeskunde en met haar de verloskunde was als een kunde, die in de praktijk in een meester-gezelrelatie werd aangeleerd, het arbeidsveld van de chirur gijn. De doctoren zijn dan overwegend in de steden gevestigd, de chirurgijns overwe gend op het platteland. De opheffing van het gildewezen (1797) brengt de medische voorziening, vooral op het platteland, in de verdrukking. Om hierin te voorzien wor den in 1824 klinische scholen opgericht. Het Koninklijk Besluit van 6 januari 1823 en een later van 17 mei 1824 regelen de oprichting van de scholen 'tot aankweeking van Heelmeesters en Vroedvrouwen'. In 1825 wordt voor Zeeland te Middelburg de 'Geneeskundige School' geopend. Leerlingen vanaf een leeftijd van 16 jaar kunnen op deze school worden toegelaten. De belangrijkste verdere toelatingseisen zijn: een gezond gestel, een bewijs van goed gedrag, behoorlijk kunnen lezen en schrijven en voor de heelkundigen 'hunne gedachten geregeld in schrift te kunnen uitdrukken'.11) De opleiding wordt niet met een examen afgesloten. Om het medisch beroep te mogen uitoefe nen moeten de aspirant heel- en vroed- meesters zich onderwerpen aan examens, af te nemen door een van overheidswege ingestelde 'Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt'. De door de provinciale commissie geadmit- teerden waren, in tegenstelling tot de medicinae doctoren, uitsluitend gerechtigd om in het betreffende gebied, in dit geval Zeeland, hun praktijk uit te oefenen. De opleiding aan een geneeskundige school is niet verplicht; de aspirant heel- en vroed- meesters kunnen hun kennis en kunde ook in de praktijk opdoen.12) Vader heeft waarschijnlijk een drietal redenen gehad om Jan Adam niet naar de school in Middelburg te sturen, maar voor een praktijkopleiding te kiezen. In de eer ste plaats de leeftijd. Het merendeel van de beginnende studenten was 16 of 17 jaar oud, Jan Adam was al 22 jaar. Verder de studieduur van vier jaar. Een intensieve praktijkstudie zou aanmerkelijk korter kunnen zijn. Tenslotte het feit dat het beperkte aantal lesuren op de school oor zaak was van veel vrije tijd voor de stu denten, met als gevolg van tijd tot tijd overlast en uitspattingen. Leermeesters 'In die tijd kwam er bij ons aan huis eene Heer During, een docterszoon uit Middelburg en die in Goes woonde, zich belasten wilde mij de noodige lessen te geven. Dat heeft niet lang geduurd, daar hij Goes ging verlaten.' Johannes Leonardus During, geboren te Middelburg op 11 augustus 1813, was in 1835 als heel- en vroedmeester geadmit teerd. Hij was een zoon van dr. J.P. Du ring te Middelburg en woonde enige tijd in Goes. De tijd dat hij Jan Adam les heeft gegeven zal hooguit enkele maanden geweest zijn. Wellicht was het goed dat dit niet lang heeft geduurd, want bij De Man lezen wij over hem: 'Hij had de Latijnsche school doorlopen, maar liet zich daar al te 9

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1999 | | pagina 11