'Kee Zêekrael' was een type zoals je zel den ziet. Ze leurde met lamsoren en zee kraal, planten die op de schorren groeiden. Heel vroeg in de morgen bij laag tij sneden mannen die planten af. Kee Zêekrael was een heel dikke vrouw; ze verkocht de gesneden planten per plat bord. Ze was gemoedelijk en lachte veel. We vroegen haar altijd om een handjevol zeekraal, wat ze ook vaak gaf. Lamsoren werden ver kocht in het voorjaar. Kee leurde ook met schardijn, dat waren kleine visjes. De mensen kochten meestal zo'n halve emmer vol met schardijn. 'Rooie Joane' en Toon waren zwervers die, als ze op hun tochten het dorp Kloetinge met een bezoek vereerden, altijd in de landbouwschuur van oom Marien de Jonge sliepen. Het waren eigenlijk zielige mensen, maar als kind zag je ze alleen maar als zonderlingen. Op een keer zou Toon slapen in het hooi. Hij moest een lad der beklimmen om op de hooitas te komen. Het was halfduister geworden en de dors vloer werd verlicht door een stallantaarn. Toon viel van de ladder met zijn hoofd op de dorsvloer. Men moest vlug een dokter halen, die zijn hoofd verbond; men liet Toon op hooi slapen op de dorsvloer. Dit voorval heeft op mij een grote indruk gemaakt. 'Lindert uut de kiste', weer zo'n figuur die je nooit vergeet. Hij droeg een orgeltje bij zich. Wanneer hij aan de zwengel draaide, begon het een mooi liedje te spe len, en dan draaide een soort rolprent, waarop de slag bij Waterloo te zien was. We vonden het prachtig. Op een avond, toen Lindert weer bij oom Marien op het erf verscheen, bracht hij witte kaarten mee. Hij zei: 'Geef eens een pook met de punt nog gloeiend heet'. Deze pook werd tegen het papier gehouden en nu ver scheen een prachtig tafereel. Over het papier gloeide het aangestoken puntje voort en er verscheen een portret op het witte papier. Hij vertelde dat hij die in Antwerpen had gekocht. We kregen elk een witte kaart. Thuis moest ik hem aan vader en moeder laten zien en die vonden het ook prachtig.1) Nog één persoon wil ik beschrijven en dat is 'Pier m'n 'Oöd'. Het was een kleine gezette boer met een zwarte boerenhoed op zijn hoofd. De voorrand van de hoed was naar beneden gedrukt, wat beduidde dat hij een Rooms-Katholieke boer was. Hij had een verschrikkelijk groot hoofd, van daar zijn bijnaam. Men vertelde over deze man het volgende verhaal. Met zijn ouders woonde hij in het dorp 's-Heer-Abtskerke op een kleine hofstede. Op een dag zaten ze koffie te drinken en Pier's moeder zei: 'De schouwe wil nie best trokke'. Een buur man die een grappenmaker was zei: 'Pier dan mo' je je geweer neme en dan vanonder deur de schouwe nae boven schiete'. Pier nam zijn jachtgeweer, vulde het met hagel- patronen en schoot in de schoorsteen. Het was een geweldige klap en het resultaat was enorm. Pier zag zwart van het roet dat in de kamer viel en de schoorsteen op het dak scheurde en de stenen vielen naar beneden. Pier's vader zei; 'Dat 'a dien buurman d'r bie motte vertelle, mae de schouwe is schóone'. Noot 1) In het gedenkboek bij het vijfhonderdjarig bestaan van Kats staat een foto van de heer W. Griep uit Hansweert met een klein draaiorgeltje. Hij was een zoon van 'Lindert uut de kiste' en liep nog in de jaren vijftig met zijn orgeltje langs de dorpen. 16

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 1999 | | pagina 18