opgezocht, dat mij den anderen dag al
spoedig gelukte bij een slachter, die naast
de herberg woonde, en die een zijkamertje
aan mij verhuurde. Hardhoorn, de slachter
was gehuwd met de dochter van een
Emeritus predikant von Hoff, en was
gewoon elke week 1 of 2 kalvers te slachten
waardoor ik in de gelegenheid werd gesteld
zweezerikken te leeren eten, dat mij wel
bevind, maar mij spoedig om een ander
stuk vleesch deed verlangen. Daar was het
dat ik met niet weinig trots, een bordje aan
de deur liet spijkeren waarop geschreven
stond J.A. Geill, geneesheer en verloskundi
ge'
Het is waarschijnlijk maandag 3 augustus
1840 als Jan Adam Geill, gezeten op een
huifwagen, Waarde binnenkomt. Hij meldt
zich in de gemeenteherberg, de vaste
plaats van samenkomst van een aantal
stamgasten. Het is tevens de plaats waar
het gemeentebestuur vergadert en de
pleisterplaats bij uitstek in het dorp.
Pieter Koster (geboren te Waarde 21 sep
tember 1804) is er herbergier. De nieuwe
dorpsgenoot wordt er hartelijk ontvangen.
Waarde, een nogal afgelegen dorp met
ruim 500 inwoners, heeft met Jan Adam
Geill voor het eerst een eigen heelmeester.
Een hele vooruitgang, vooral in die geval
len dat er plotseling geneeskundige hulp
nodig is, waarvoor tot nu toe een beroep
moest worden gedaan op de heelmeester
van Krabbendijke of van Kruiningen. De
vestiging van Jan Adam Geill in Waarde
berust blijkbaar op een mondelinge
afspraak met burgemeester J. Pieper.
Gebruikelijk is dat een heelmeester van de
gemeente een toelage krijgt om de kosten
van behandeling van armlastigen te dek
ken. In Waarde is daar geen sprake van.
De dag na zijn aankomst vindt Jan Adam
onderdak bij de naast de gemeenteherberg
gevestigde slager Johannes Harthoorn.
Deze is gehuwd met Sara W. Fonhoff,
dochter van de predikant Arnout Fonhoff.
'Zoo bewoonde ik zeer stil mijn eenzaam
kamertje, waar mijn Apotheek op een zol
der was geplaatst, waar ik alles gereed kon
maken wat de ongestelden noodig hadden.
Mijn eerste lijder was een gezworen der
watering, Krijnsen genaamd, die aan gas
trische koorts leed, maar ik gelukkig spoe
dig hersteld had, en die toen zijn rekening
vroeg. Ik wilde uitstellen die te geven, mij
groot houdende, dat ik die wel eens bij gele
genheid zou geven. Hij evenwel verkoos die
zonder verder uitstel en een bedrag was
van 13,— die hij ook dadelijk betaalde.
Dat was mijn eerste geld dat ik als genees
heer ontving, mij zeer welkom was, omdat
mijn finantiën niet zoo rooskleurig er uitza
gen.
Daar mijne drukten nog niet groot waren
nam ik dikwijls mijn viool of guitaar ter
hand om eenige variatie in mijn stil leven
aan te brengen, die veranderd werd, door
dat den burgemeester met den gezworenen,
eiken voormiddag, na de koffij naar de her
berg kwamen, om daar een borreltje te
gebruiken en die heeren mij uitnoodigden
ook in hun gezelschap wat te praten...'
Er wordt veel gedronken. Jan Adam dreigt
verslaafd te raken aan brandewijn met
suiker. Zijn gezonde verstand en zijn ster
ke karakter - 'mijn goede genius' noemt hij
het zelf - brengen hem evenwel tot het
inzicht dat het zo niet kan.
'Het was op zekere middag dat ik weer zat
te lezen en onwillekeurig de flesch weer
aanvatte om een slok te nemen, deed mijn
goede genius de vraag of ik alweer een teug
zou nemen en mij deed denken dat ik op
weg was een dronkaard te worden, nam ik
de flesch die nog gevuld was met het
toovervocht, bij den hals vatte, en hem in
duizend stukken tegen een muur verbrijzel
de. En zoo tevreden over deze overwinning
op mij zeiven, ging ik met moed vervuld de
toekomst tegemoet.'
Drankmisbruik
Een groot aantal van Jan Adam's collega's
is niet in staat om voldoende weerstand te
bieden aan de gevaren van overmatig
drankgebruik.
'In mijn ijzervast voornemen om matig of
niets te gebruiken werd ik geholpen door
voorbeelden die ik in mijne korte nabijheid
kon aanschouwen zoo als daar zeker dorp
mij in kennis bragt, waar een Colega ver
toefde die door beroerte getroffen, onbe
kwaam was zijn ambt nog verder uit te
oefenen.'
11