aangeland, mogelijk om nog iets te gebrui
ken, en zeker van zijn paard is gevallen en
daar is verdronken. Zijn paard was zonder
ruiter naar zijn stal geloopen waar de
familie dat dier aantroffen. Die treurmare
kwam ook mij ter kennis, liet tegen den
middag mijn paard inspannen, reed naar
die woonplaats en vond daar mijn Colega
als een lijk. Verdwaalde man! sprak ik bij
mij zelve, wat hebt gij uw vrouw en kinde
ren in de ellende gestort.'
In Krabbendijke was vanaf 1805 tot zijn
overlijden in 1842 als heelmeester werk
zaam Samuel de Graag. P.J. Aarssen
schrijft over hem: 'Dokter de Graag schijnt
gedurende zijn 37-jarige praktijk zowel te
Krabbendijke als te Rilland en Bath als
heel- en vroedmeester een grote populari
teit te hebben verworven'.4'
Vanaf 13 mei 1842 vestigt J.M. Vane zich
in Krabbendijke. Hoe het daar met zijn
praktijk verlopen is weten wij niet precies.
Zijn einde was evenwel tragisch en roem
loos. In de late avond van 20 november
1848 valt hij van zijn paard en verdrinkt
in een kreek bij Rilland. Volgens de door
Markus Zeevaard en Klaas de Witte geda
ne overlijdensaangifte: 'binnen de gemeen
te Maire te alf twaalf ure des nagts.' Zijn
weduwe Cornelia Johanna van der Vijver
(22 jaar oud) vertrekt een half jaar later
met twee jonge kinderen van Krabbendijke
naar Weesp, waar zij ook vandaan was
gekomen.
Escapades in de sneeuw
'Ik had te Waarde ook veel omgang met een
landbouwer, Hubregt Glerum, een beste
man en een uiterst vriendelijke vrouw die
gewoon waren in den winter soms een
avondpartij te houden waarbij eenige
gewoone bekenden werden genoodigd, en
waarbij den docter niet vergeten werd.
Glerum was een vriend van artsen, toen hij
op een middag bij mij kwam en mij uit-
noodigde den dominee des avonds af te
halen, die Consulent was voor
Krabbendijke. Toen het 6 uren was zouden
wij wegarren, en zou de domineesvrouw en
een loge van de partij zijn. Zoo kwamen wij
te Krabbendijke, laden den dominee bij zijn
vrouw en loge op en keerden terug.
Op den haveloozen dijk, kort bij de hofste
de, liep de ar scheef omdat de dijk daar
wat helde, ik viel er af, ook Glerum liet de
paarden los, en zoo liep de ar op een draf
in den sloot zoodat allen in de sloot, die vol
sneeuw lag, teregt kwamen, Mevrouw haar
schoen verloor, die nooit meer is teregt
gekomen. Den dominee was er ook uitgeval
len maar bleef op de kant liggen. Dit alles
liep gelukkig af en kwamen heelhuids goed
thuis.'
De winter van 1847-1848 was een strenge
winter, die duurde van 16 december tot 29
januari. Vooral in januari was het een aan
tal dagen bitter koud bij een harde oosten
wind. Het sneeuwde op 27 december en op
6 en 15 januari'.51 Het gebruikelijke ver
voermiddel onder dergelijke weersomstan
digheden was de arrenslee, die op iedere
boerderij aanwezig was.
Het was gedurende deze winterperiode dat
het door Jan Adam beschreven ritje naar
Krabbendijke plaatsvond. Doordat de pre
dikant Kerst Hassels daar in 1847 'van
den dienst ontzet was', was de predikants
plaats vacant. Ds. Hendrik Dirk
Bastiaanse (predikant in Waarde van 1830
tot 1872) is er consulent. Waarschijnlijk is
het een mooie heldere winteravond
geweest, want de echtgenote van de predi
kant gaat samen met een logé mee op pad.
Het is evenwel niet zonder risico's: gladde
en hellende wegen waarover de paarden
hun weg moeten zoeken, geen straatver
lichting, mogelijk een tegemoet komende
arrenslee. Op de terugweg gaat het op de
tegenwoordige Havenoordseweg (in de
volksmond nog altijd 'd'n aevelózen diek')
dan ook fout. De slee raakt van de weg af
en het gezelschap belandt in de met
sneeuw volgewaaide sloot. Het blijft bij een
zoekgeraakte schoen van mevrouw.
'De sneeuw bleef langdurig liggen zoodat
wij bijna eiken dag een sledetocht deden.
Zoo zouden wij op een middag eens een
arpartij naar Schore ondernemen, waar de
ouders van vrouw Glerum woonden. Wij
slierden door Kruiningen over den zand
weg, maar daar Glerum van den weg in
een lager gelegen weg stuurde, viel de ar
omver en beide inzittenden kwamen in de
sneeuw, die in de sloot lag. Nadat wij
13