Arbeidershuisjes Gerard W. Smallegange Het arbeidershuisje in Abbekinderen, in de volksmond Apekinders' genoemd, wordt mooi beschreven door wijlen C. Beenhakker. Mijnerzijds een paar kanttekeningen. Eerst over een paar voorwerpen die hij noemt. De 'gerridon', ook wel 'hèrendon' genoemd, werd minstens honderd jaar lang gebruikt als een soort stoof om de thee (soms ook koffie of chocolademelk) mee warm te houden. Het woord is een mooie Zeeuwse verbastering van het Franse 'gueridon'. Dat laatste woord betekent echter niet 'theestoof, maar 'klein rond tafeltje'. De vorm is ongeveer hetzelfde, de omvang zal ook niet zoveel verschild hebben, maar hoe het Franse bijzettafeltje in het Zeeuws tot theestoof is geworden is mij tot nu toe niet bekend. Plattebuiskachel. Een mooie, sierlijke kachel die vooral rond de eeuwwisseling en later gebruikt werd. De hitte die hij gaf was niet zo groot, zeker niet in ver gelijking tot het brandstofgebruik. In de beschrijving van Beenhakker stond er een koperen ketel op - met water natuurlijk. De grote vraag bij die kachel is, of hij ook gebruikt werd om op te koken! Veel arbeidershuisjes hadden geen keuken. De enige kachel die beschikbaar was diende in zo'n geval winter en zomer ook als fornuis en/of oven annex kooktoestel. Heel veel arbeidershuisjes waren in feite éénkamerwoningen. Je kwam bin nen in een soort houten aanbouw - het klompekot zoals Beenhakker beschrijft - en daarna stapte je meteen in de kamer. Soms was er een klein gangetje. Maar meestal viel je met de deur in huis. In die ene kamer moest geleefd, gekookt en geslapen worden (2 bedstedes). Waren er veel kinderen, dan werd ook de zolder als slaapplaats gebruikt. Die bereikte men in de meeste arbeidershuisjes via een ladder in de kamer of in het gange tje. Vaak zag je op de zolder direct de dakpannen. Dat betekende kou lijden in de winter, en hitte verdragen in de zomer. Sanitaire voorzieningen waren buiten: de plee stond buiten in een apart hokje. Meestal tegen het kleine varkens hok - dat was er wel, althans meestal wel. Het varken was uiterst belangrijk voor de voedselvoorziening; dit naast de groente en aardappels die in de ook meestal aanwezige groentetuin geteeld werden. Water tenslotte werd ook bui ten gehaald. Uit de regenbak (drinkwa ter) en uit de 'welle' (soms aanwezig) - spoel- en waswater. De arbeidershuisjes waren aanvankelijk bijna altijd eigendom van de boer die in de buurt woonde. Onderhoud werd er weinig gepleegd; knechts en arbeiders wisselden nogal eens van boer. Zodoende waren noch boer/eigenaar noch de wisselende arbeiders/huurders erg betrokken en/of gemotiveerd tot goed onderhoud van de arbeidersbehui zingen. De meestal bedroevend slechte woonsituatie - gecombineerd met grote arbeidersgezinnen,1' is in Zuid-Beveland pas gaan veranderen met de komst van de vereniging 'Eigen Erf. Maar da's een verhaal apart. Drs. G. Heerebout heeft daarover in 1982 in het tijdschrift 't Telmerk' uitvoerig gepubliceerd. 1) in Biggekerke woonde rond 1930 een arbeidersgezin met 12 kinderen in een éénkamerwoning met 2 kleine bedstedes. Het huisje staat er nog onveranderd. 3

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2000 | | pagina 5