Het kerkje van Sinoutskerke J. de Ruiter In de familie De Jonge uit 's-Heer Abtskerke/Sinoutskerke worden een paar gedichtjes bewaard van 'tante Griet van Eenenaam'.1) In die gedichtjes heeft ze haar herinneringen aan Sinoutskerke en de Poel weergegeven, maar vooral het oude middeleeuwse kerkje en de afbraak hiervan staan centraal. Zij heeft die rijmende regels aan het einde van de dertiger jaren op papier gezet. Regels, die niet altijd op hun waarde werden geschat door de inwoners uit het dorp, getuige haar opmer kingen op de dichtbeschreven velletjes, zoals: 'Dit versje heeft Rina van Quinten in het schoolblaadje gezet, maar niemand trekt wat aan, want ik hen natuurlijk geen groote geest. Je zegt maar van een onbekende dichteres 'Dit versje over het kerkje van Sinoutskerke heeft eenige jaren geleden Wim Minnaard Foortz.2) op een jongelingsfeest voorgelezen. Maar ik geloof dat weinige d'r mee ingenomen waren, wel mevr. en ds. Drost.3) Indien Ina dit wilde typen dan bleef het waarde houden voor het nageslacht'. Of Ina het ooit heeft uitgetypt is niet bekend. Ik heb de versjes overgenomen van de origi nele geschreven tekst. Door publicatie in de Spuije zullen ze nu wel vastliggen voor het nageslacht. Sinoutskerke Het was in één van deze dagen Dat ik moe en afgemat Op de dorpel van mijn woning Eenzaam, stil te rusten zat. En mijn oog blikt in de verte Naar omhoog, toen naar beneen En zacht gingen mijn gedachten Naar het ver verleden heen. In mijn geest was het zondagmorgen Dat de kerkedienst begon Velen kwamen aangetogen Naar de Sinoutskerksche Dom. En de oude grijze Pastor Klom 't versleten trapje op Van de half vergane preekstoel Dienaar van der Hooge God. Zegenend breidde hij zijn handen Boven onze hoofden uit En een straal van 's Hemels zegen Daalde door de kerkeruit. De afbraak van kerk en toren De afbraak waar tante Griet over schrijft, vond plaats in het voorjaar van het jaar 1906, maar de plannen dateren al van enkele jaren daarvoor. In de raadsvergadering van 9 februari En de meester van de schole Zong met volle heldere stem Trok ons allen met zich mede Maar wij zongen, volgden hem. Even toefden mijn gedachten Bij die heilige wijdingsstond Toen van de vermolmde kansel Het evangelie werd verkond. Maar, waar is dat al gebleven Kerkje ligt reeds lang in puin En waar eens mijn ziele knielde Zie ik thans een kerkhoftuin. Kerkje van Sinoutskerke Met je witgekalkte muur 'k Denk nu telkens met verlangen Aan dat zalige sabbatsuur. Kerkje van Sinoutskerke Kerkje, kerkje van weleer Daar in uwe kille ruimte Vond ik Christus mijne Heer. Najaar 1937 1901 bracht wethouder P. Polderman de gemeenteraad op de hoogte van de slechte bouwvallige toestand van de toren4* en stelde voor wat reparaties aan te brengen. Een voorlopige herstelling werd geraamd op f 150,-. Dit vond de raad te hoog en de 4

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2000 | | pagina 6