len, bundels jonge bomen, gehuld in een rieten of biezen jas, de takken zorgvuldig bijeengebonden, zware onderdelen van machines, mandflessen met chemicaliën, pakken met beschilderde klompen en vooral veel zakken met allerhande vaak geurige waar. Jongens met steekkarren keken uit naar een vrachtje. Het rook er naar teer en olie en gerookte etenswaar. Tussen de pakken en zakken scharrelden mannen in pilojas jes, of marineblauwe coltruien met schip perspetten en snorren en af en toe ver scheen het gespierde sleperspaard van de fa. Roose in zijn van zorgvuldig gepoetste sierstukken voorziene tuig, die met kleppe rende hoeven zijn wagen door de stad trok om goederen te bezorgen. Pas in de tweede helft van de jaren vijftig verdampte deze romantiek. De efficiënte auto maakte een eind aan paardekracht en opgetaste goederen. De wal bleef voorgoed leeg, totdat hij in gebruik werd genomen - hoe kan het anders - als parkeerplaats voor auto's- Bij bulkgoed kwam de kaaiploeg in actie. Schippers die grind, steenslag (macadam), graan, kunstmest, bietenpulp of kolen aan voerden, verstonden zich met de uitbater van het café op de Blauwe Steen, die aan nam het schip voor een bepaalde prijs te lossen. Daarvoor deed hij een beroep op een groep losarbeiders, die genegen waren een aanzienlijk deel van hun verdiende centjes in drank om te zetten. Zij die hun loon lie ver aan andere zaken besteedden vielen letterlijk buiten de boot en kwamen hoog uit bij uitzonderlijke drukte aan de bak. Nog lang zou de combinatie drank en baan het kaaiwerk blijven beheersen. Ook toen wettelijke maatregelen werden genomen om het drankmisbruik te beteugelen en het uitbetalen van loon in cafés niet langer was toegestaan, zou een aanzienlijk deel van de inkomsten van de kaaiploeg in de kassa van caféhouders blijven vloeien. De losplaats voor bulkgoed was op het brede gedeelte van de Grote Kade voor het café. Nadat de oude haven ontoegankelijk was gemaakt verschoven de activiteiten zich naar diverse plaatsen langs het Goese kanaal. In het kader van de werkver schaffing in de jaren dertig was er een zwaaihaven aangelegd en langs de korte vaarweg daarheen vestigden zich bedrij ven, die voor hun aanvoer van grondstoffen afhankelijk waren van de scheepvaart. Langs het oude kanaal werden op het bestrate gedeelte van de kade die schepen gelost, waarvan de vracht onmiddelijk per as vervoerd kon worden. Ook stortten de boeren daar hun bieten, die vervolgens door de kaaiploeg de schepen werd inge- kruid. Ten behoeve van de gasfabriek, die het gas aan kolen onttrok, werden grote hoeveelhe den steenkool gelost Hoewel de gasfabriek in verband daarmee aan de haven was gebouwd, was het lossen van de kolen arbeidsintensief omdat de werklui, met hun last uit het schip komend, de weg moesten oversteken en hun kolen in een loods moesten storten, die deel uitmaakte van het complex. Normaal hoefde een vrachtje niet verder dan de wal te worden gebracht, waar de wagens stonden waarin gelost kon worden. Bovendien werd het werk van de sjouwers soms verzwaard in de vorm van een flink brok steenkool bovenop hun last, dat te groot was om in een zak geschept te worden. In het ruim van het schip stonden twee verplaatsbare trappen: een voor stijgers, een voor dalers. Twee man stonden onder in het schip de kolen in een zak te schep pen, die de drager zelf moest openhouden, waarna hij zijn last het schip uit mocht dragen. Dat scheppen was minstens zo zwaar als het sjouwen, want achter de man die zijn zak openhield stond een volgende al op. Per schaft werden de taken dan ook gewisseld, zodat ieder een keer moest scheppen. De normale werkdag begon om zeven uur. Om 8.45 was er een pijpeschaftje tot negen uur. Van twaalf tot een ging men naar huis voor de maaltijd. Om 15.00 uur was er weer een kwartiertje schafttijd en om zes uur zat de dag erop. Normaal gesproken tenminste, want vaak werd het later, als een karwei dezelfde dag klaar moest. Het kwam vaak voor dat het 's avonds acht uur werd. 8

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2000 | | pagina 10