ploeg moest je een sterke rug, goede lon
gen, een niet te tere huid en een groot
incasseringsvermogen voor ruwe grappen
bezitten.
Voor de diverse goederen werden aange
paste losmethoden toegepast. Zand, grind,
steenslag en bietenpulp werden in manden
op de schouder aan land gebracht. De
harde rand van de zware manden veroor
zaakte bij velen open schouders. Vooral
onervaren krachten hadden hieronder te
lijden. De gewone remedie was talkpoeder;
voor dergelijke akkefietjes bezocht je geen
dokter. Soms waren de ontvellingen zo ern
stig dat de betrokkenen afzagen van verder
werk.
Vooral het lossen van bietenpulp was wei
nig populair. Deze werd met grote vorken
in de manden geschept. Er was een zekere
handigheid nodig om met de vork zo'n zui
gend plak van de hoop te wrikken. Deed je
het te onhandig en te ruw, dan konden de
tanden van de vork breken. Toch moest
iedereen om het schaft scheppen. Naar
mate de scheppers dieper het ruim ingin
gen werd de pulp natter. Van de schipper
werd verwacht dat hij het overtollige water
wegpompte, maar die was wel eens nalatig,
zodat de scheppers in een soppend moeras
van pulp hun werk moesten doen. Soms
werd het werk stilgelegd om de schipper te
dwingen het water weg te pompen.
De pulpdragers moesten spijkerschoenen
dragen omdat het gangboord en de loop
plank spekglad waren door platgetreden
pulp. Het uit de manden sijpelende vocht
maakte de dragers op de duur doornat,
zodat ze dampten in de koude buitenlucht,
als paarden na urenlang zwoegen. Drie
maal op een dag van kleding verwisselen
was heel gewoon.
Behalve ontvelde schouders trad een ander
euvel aan de dag bij het lossen van kunst
mest. De scherpe zouten veroorzaakten
pijnlijke verzweringen bij bestaande wond
jes.
Kunstmest moest evenals kolen in zakken
worden geschept. Met dit verschil dat de
inhoud van een baal kunstmest honderd
kilo woog. Nadat een jute zak was volge-
schept werd hij gewogen op de bascule en
met een paar snelle steken met een grote
zakkennaald dichtgenaaid door iemand die
daar een grote vaardigheid in ontwikkeld
had. Daarna werd de baal door hun beurt
afwachtende dragers op een burry gezet en
omhoog getild om hem vervolgens op de
schouders van de drager te laten glijden.
Belangrijk was dat het hout van de burry
de schouders of de rug van de sjouwer niet
mocht raken omdat dit pijnlijke plekken of
verwondingen tot gevolg kon hebben. Het
zware opgeven werd later vergemakkelijkt
door de komst van de zakkenlift. Zonder
gevaar was het werken daarmee echter
niet, want soms schoot de pal los en
smakte honderd kilo kunstmest van twee
meter hoogte op je voet, als je die wat
onhandig onder de lift had neergezet.
Om hoofd, hals en schouders te bescher
men droegen de mannen kapzakken op
hun hoofd. Dit waren naar binnen gevou
wen linnen meelzakken, die als een mon
nikskap werden gedragen. Moeder de
vrouw naaide er van onderen een lint aan,
waarmee de zak als een schort aan het
lichaam kon worden vastgesnoerd.
Een werkje waar de meeste kaaiwerkers
beducht voor waren was het lossen van
ongebluste kalk. Het spul stoof door de jute
zakken heen en veroorzaakte branderigheid
over het gehele lichaam. Vooral waar het in
contact kwam met vochtige gedeelten van
het gezicht zoals ogen, mond en neus kon
het vervelende verwondingen teweegbren
gen. Om zich daarvoor te vrijwaren kocht
men bij de apotheker een doos met rolletjes
verbandgaas, waarmee het gezicht
omzwachteld werd tot het een masker leek.
Slechts kleine spleetjes voor ogen en neus
liet men vrij en nog had men dagen later
nog hinder van brandende ogen.
Het lossen van stenen bracht weer andere
problemen met zich mee. Stenen zijn
meestal bezand, d.w.z. als het ware besui
kerd met een (aangebakken) laagje fijn
zand. Dat zand werkt op de onbeschermde
huid van de hand als schuurpapier. Na een
uurtje lossen met blote handen beginnen
die al aardig ontveld te raken. Om dat te
voorkomen maakten de werkers zelf
'koeien', van autobinnenband vervaardigde
handbeschermers. Voor de duim werd een
apart huisje gemaakt.
10