zijn. De kaaiploeg telde toen zo'n vijfen
twintig a dertig man. Soms had men wel
drie schepen tegelijk onder handen. De
werkdruk was groot, het tempo soms moor
dend en de dagen lang, maar de verdien
sten maakten veel goed. In de goede tijd
werd soms wel het viervoudige verdiend
van wat een gewone arbeider thuisbracht.
Van de inkomsten had men bij goed beleid
royaal kunnen leven. Maar rekening hou
den met wat slappere tijden was er meestal
niet bij - velen leefden van de hand in de
tand - en het cafébezoek slokte een flink
deel van de wekelijkse verdiensten op. Er
waren dan ook weinig kaaiwerkers, als er
al een was, die een zekere welstand wisten
te bereiken. Men was eerder geneigd zijn
geld uit te geven aan kortstondig vermaak
- drank, kermis e.d. - dan met volharding
en spaarzaamheid de misère achter zich te
laten. Want ondanks hun dikwijls grote
inkomen was de sociale nood in veel gezin
nen groot. Vooral het drankmisbruik kluis
terde velen aan hun door hunzelf onont
koombaar geachte lot. Drank gaf in
sommige gevallen aanleiding tot geweldda
digheid in de omgang tussen de echtgeno
ten en in de opvoeding.
Het leven in een omgeving die voortdurend
verkeerde op de rand van de armoede
benam hun het vermogen over de grenzen
van hun eigen bestaan heen te kijken en de
kinderen althans de hoop op een beter
leven te bieden. De meesten kwamen uit
families die al generaties lang tot de onder
ste lagen van de maatschappij gerekend
mochten worden. De zware arbeid, de
slechte, vaak uiterst bekrompen woonsitu
atie, het gebrek aan vrije tijd, de ruwe
mores onder elkaar - vooral ook de vrees om
voor streber te worden aangezien - hield de
meesten in de vicieuze cirkel van onge
schooldheid en armoede. Een zichzelf opge
legde afkeer van alles wat met school en
leren te maken had, wat immers niet bij
hun macho-mentaliteit paste, beinvloedde
in niet geringe mate de schoolprestaties
van hun kinderen. Leren was voor doetjes
en burgers, de school een eindeloos lij
kende, uiterst vervelende wachtkamer naar
de vermeende vrijheid: arbeid in het voet
spoor van vader. Velen van hen konden dan
ook niet of maar moeizaam lezen en schrij
ven, na een schooltijd die hun had gesterkt
in het besef een verschoppeling te zijn en
hen niet verder had gebracht dan de derde
klas. Want de onderwijzers die begrepen
dat het met onwillige honden slecht hazen
vangen was lieten hen op de achterste ban
ken in de klas aan hun lot over.
Pas rond het midden van de jaren vijftig
kwam de kentering. Bij een aantal begon
het inzicht door te breken dat de school
geen vijandige instelling was, maar inte
gendeel een uitgestoken hand, die de moge
lijkheid bood het betrekkelijke isolement te
verlaten en andere wegen in te slaan, dan
de doodlopende die men voorheen gewoon
was te begaan. Ook het spreidings- en
saneringsbeleid van de gemeente droeg
daartoe bij. Dat pittoreske straatjes als
Rozemarijnstraat en Molendijk, die behoor
den tot de oudste bebouwing van de Goese
kern, als indirect gevolg van datzelfde
beleid werden weggevaagd, valt intussen
alleen maar te betreuren. Een gemiste
kans, want herstel van het oude had Goes,
meer dan welke interessante nieuwbouw
ook, had een unieke mogelijkheid geboden
zich stedebouwkundig te profileren.
In diezelfde tijd zette het verval bij de
kaaiploeg in. De ontwikkeling van het weg
verkeer begon voelbaar te worden, de bin
nenscheepvaart begon de strijd tegen de
auto te verliezen. Mechanisatie in de groot
handels van bouwmaterialen door middel
van aanschaf van kranen en heftrucks, vin
dingen als het Hulosysteem, dat middels
een kraantje een partij stenen als een blok
kon verplaatsen, begonnen het handwerk
overbodig te maken, zodat het ene na het
andere kaaiploeglid afhaakte en een
andere baan aanvaardde, want toentertijd
was er aan werk geen gebrek. Onderkrui
perij in de strijd om het afnemende werk
en de daaruit voortkomende tweespalt ver
ziekten de sfeer binnen de groep. In weinig
jaren restte van de ploeg niets dan de her
innering.
Zonder hulp van de heren T. van Hoorn,
J. Pilaar en H. Repkes had dit stukje niet
geschreven kunnen worden. Bij deze mijn
dank voor hun welwillende medewerking.
12