'Maar toen wij op het regte eind dat naar Nisse voerde en waar aan de overzijde van den weg groote dorenbosjes stonden, waar tegen sneeuw tot manhoogte was opgehoopt, moesten wij door mijn paard getrokken dat kruipend plaats had waardoor mijn dier op de beenen bleef en gelukkig niet struikelde en als dat plaats had gehad, het niet te overzien zou zijn geweest welk ongeluk wij daar ook zouden ondervonden hebben, want het geheele end weg lag manshoog onder de sneeuw zoo als wij geen slooten van den weg konden onderscheiden. En zoo ongedeerd kwamen wij te Nisse, ver moeid, afgemat, verkleumd door koude.' wordt vervolgd Noten: 1. De hofstede Anna Put aan de Plasseweg nummer 7 wordt tegenwoordig bewoond door J. Weststrate. Tot in het begin van de twintigste eeuw lag er in het wei land tussen de weg en de boerderij een putje, genaamd het Anna putje. Er stond altijd water in. Op de topografische kaart staat de boerderij aangeduid als St. Annaput. We kunnen er van uitgaan dat we hier te maken hebben met een element van de vere ring van de H. Anna, de moeder van de H. Maagd. De naamgeving dateert waarschijnlijk van omstreeks 1500, de periode dat de verering in deze streken zijn hoogtepunt bereikte. De relatie van de H. Anna met de vruchtbaarheid was groot. Deze werd ook doorge trokken naar de vegetatie. Zo bevorderde zij de groei van grassen en was ze onder andere de beschermster van de hooiers. Haar feestdag valt op 26 juli, de hooi tijd. Veel van de cultusplaatsen hebben met water te maken (bronnen, wellen, rivier of zee). Ook bestaan er Annabronnen die geneeskrachtig water leveren. De overlevering dat het Annaputje nooit droog kwam te staan, wijst op een welput. (J.A. Brandenbarg, Uitin gen van de Anna-devotie op Schouwen-Duiveland in de late Middeleeuwen, in Kroniek van het land van de zeemeermin, 1980; mondelinge informatie van Dr. J.A. Brandenbarg, 's-Gravenhage.) 2. Soporeus: afwezig, slaperig. 3. Het tijdsbestek van twee uur tussen het ter wereld komen van het eerste meisje en het overlijden van de moeder lijkt niet helemaal te corresponderen met de situatie zoals Jan Adam Geill die schetst. 4. Ruptuur: breuk. 5. J.C. de Man, De Geneeskundige school te Middelburg, hare lectoren en leerlingen, Middelburg, 1902, pag. 98-99. 6. De bedijking van de Reigersbergsepolder is in 1773 gereed gekomen. In de polder zijn het fort Bath en het dorp Rilland ontstaan. De 17 boerderijen in de polder zijn in verhouding tot de bedrijven in de vroeger bedijkte gebieden groter, moderner, beter verkaveld en dus rendabeler. 7. J.M. de Nooijer, Kerk en toren van Nieuwlande, in Archief van het Zeeuwsch Genootschap der Weten schappen, Middelburg, 1928. 8. In de betreffende akte staat vermeld dat de bewind voerder (Jan Adam Geill) het recht en de bevoegdheid krijgt om voor zich in rekening te brengen: 2V2% van alle jaarlijkse revenuen; 1% van alle afgelost of uitgeloot wordende kapitalen; 1V2% van alle uitgaven. 9. ZA, notarieel archief, toegangsnummer 13.2, notaris A.W. Rembges, inv.nr. 1022, actenr. 2741,14 juni 1862. 10. ZA, genealogische afschriften, inv.nr. 810/2, staten van landverhuizers 1839-1865, jaar 1863, blad 100. In 1863 zijn als landverhuizer vanuit Zeeland geregis treerd 53 gezinshoofden en alleenstaanden. Adriaan Welleman is hiervan de enige in de categorie welge- stelden. Onder vermoedelijke reden van vertrek is ingevuld 'onbekend'. 11. GA Goes, notarieel archief, notaris J.E. Mulock Hou wer, inv.nr. 475, akte nr. 1467, 19 november 1885. Jan Adam Geill is op deze dag terug op de plaats waar hij in 1840 arriveerde, de dorpsherberg van Waarde. De scepter wordt daar nu gezwaaid door Adriana Sara Moelker-de Koster, geboren te Hoofdplaat 18 septem ber 1821. Ze woont in Waarde vanaf 1859. 12. Als noot 9, notaris J. de Vos te Middelburg. 13. Archief gemeente Borsele, Gemeente Nisse, inv. Nr. 154. 14. Jacobus Kousemaker werd geboren te Wolfaartsdijk op 28 november 1832 als zoon van de wagenmaker Pieter Kousemaker en Geertruida Maria Remijnse. Hij had het waarschijnlijk aan zijn ijver en intelligentie te dan ken dat hij op school van meester Danker van der Linde werd aangesteld als kwekeling en later als ondermeester. Aan de oefenschool voor onderwijzers te Goes was hij één van de beste leerlingen. De relatie van Jacobus Kousemaker met de familie Geill dateerde van 1845. Op 27 maart van dat jaar trouwde zijn moe der, die weduwe was geworden, met de wagenmakers knecht Frans Albert Geill, een jongere broer van Jan Adam. Op 24 maart 1854 trouwde Jacobus Kousema ker te Wolfaartsdijk met Pietemella van de Kreeke. Na het overlijden van de onderwijzer Adriaan Vlieger werd hij op 6 maart 1856 door de gemeenteraad van Nisse tot onderwijzer in dit dorp benoemd. Hij zou deze functie blijven uitoefenen tot 1 november 1898. Verder was hij in Nisse koster en organist van de Her vormde gemeente. Hij speelde een actieve rol in de Zuid-Bevelandsche Onderwijzersvereniging. Voor verschillende periodieken verzorgde hij een reeks van jaren bijdragen op een breed terrein, zoals over taal, dialect, levensgewoonten en volksgebruiken. Jacobus Kousemaker overleed op 28 november 1906. 15. Levensgeschiedenis van een Zuid-Bevelandschen wees, door een weezenvriend, Goes, 1868. Opnieuw uitgegeven door de Heemkundige Kring De Bevelan- den in 1978. 16. GA Goes, Archief Vereeniging tot Weezenverpleging voor Zuid- en Noord-Beveland 1867-1933, inv.nr. 5/93. 17. ZA, Archief HBS/Goese Lyceum, RSG Goes, toegangs nummer 251.1, inv.nr. 133, correspondentie en finan ciële stukken 1866-1920. 18. J. Buisman, Bar en boos, zeven eeuwen winterweer in de Lage Landen, Baam, 1984. Voor zover niet anders vermeld, zijn de gegevens ontleend aan het bevolkingsregister van de verschillende plaatsen. 24

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2000 | | pagina 26