Het oostelijk deel van het Rafoelken was perceel 156 (kaart Paardekoper) groot 1 gemet 248 roeden. Het bleef tot het werd bebouwd in 1950 in bezit van de Heer van Cloetinge's Capellerij. De eigenaren van het westelijk deel volgen we in de overlopers, het kadaster, verkoop akten enz. De oudste vermelding van Het Rafoelken staat in het schepenakteboek RAZE: 3121, fol. 16v. d.d. 22 juni 1575, waar de eigenaren Willem Jobssen en Dingenis Pierssen een arrest vragen op de opper- vruchten (vruchten aan de bomen) van de boomgaard 'het Raffoelken' om de achters tallige pacht te innen. Hun baander Jan Gillesz. wil niet betalen en eist herstel van bomen in de boomgaard die door de solda ten en anderen 'afgehouwen' zijn. Waar- schijlijk gaat het hier over de schade die de geuzen en/of soldaten rond 1572 aanrichtte in en rond Kloetinge en Goes2). Het Rafoelken was volgens de overloper van 1607 eigendom van Pieter Willems (rentmeester). Hierin lag een eigen wegeling van Willem Mertsen (Dryewegen) van 16 voeten breed en 30 roeden groot, vermoedelijk de toe gangsweg naar de berg en boerderij. In 1614 en 1621 is mr. Philips Lantsber- gen, de bekende predikant, wiskundige en astronoom samen met Christiaen Ver- muyen eigenaar van o.a. 547 roeden en het wegeling langs het Rafoelken en het Wal. Ook bij het Trafoelken was in 1628 nogal wat veranderd. Het hele hoekje (1.247) was in drie delen gesplitst. Philippus Lantsber- gen had nu nog maar 163 roeden in bezit, Jan Antonisse de 170 roeden van het eigen lijke Trafoelken en Pieter Corn. Snijder de rest, zijnde 184 roeden. Het eigen wegeling (30 roeden) was opeens van Jan Hoogerste- ger. Ook hier maakt de landmeter aan het einde weer een optelling: 'maakt samen 547 roeden', (dus 1 gemet 247 roeden). Het Trafoelken was in 1635 nog steeds van Jan Antonisse, maar het wegeling was nu van Lindert Vochsel, Marcus Joossen (Lijndraeijer) en Jan Reijniersse. Rond het Trafoelje was in 1642 ook weer het één en ander veranderd. Percelen zijn verkocht en hebben een andere oppervlakte gekregen. Het Rafoelken zelf blijft als per ceel van 170 roeden boomgaard tot 1670 in handen van Jan Antonissen. De veranderingen hangen samen met de eerste vermelding van een hof met eigen wegeling voor Geeraert Westerwijck. Dit hof werd vanaf 1649 vele jaren het 'Rathof en/of Adam int Rat' genoemd. De overloper laat eerst zien dat de 30 roeden wegeling ten zuiden van 'Adriaen Wissekerkens vuijtgedaen boogert affgedolven van tstuck geseijt trafoelken' verdeeld is onder de vol gende eigenaren; Rijckaert Piersen 15 roe den en van Claes Grooteborse met Jan Rei- jniersen de andere 15 roeden. Nieuw is dat Francoijs Oleviersen een boomgaardje heeft van 44 roeden en Geeraert Wester wijck een hof op 26 roeden. Ook nieuw is de 294 roeden boomgaard van Rijckaert Pier sen en zijn deel in het wegeling. Vreemd is de optelling aan het einde: samen 534 roe den. Dat is dus zonder de 30 roeden wege ling maar totaal 17 roeden meer dan in 1635. Conclusie, er is duidelijk nogal wat veranderd aan de grootte van de percelen voor de bouw van een hof voor Geeraert Westerwijck en een grotere boomgaard van 294 roeden voor Rijckaert Piersen. De 17 roeden land meer dan in 1635 zijn mogelijk erbij gekomen van een naast gelegen per ceel. De boekweitmolen In het westelijk deel van het Rafoelken hebben een boerderij en een boekweit-gort molen gestaan zoals blijkt uit enkele ver meldingen in o.a. de schepenakten. De oudst bekende aanvraag om een boekweit molen te bouwen in deze hoek dateert van 12 mei 1645. Op die datum kreeg de hove nier Jan Claesz. toestemming voor de bouw van een boekweitmolen van de rentmees ter, de schout en schepenen, (zie Historisch Jaarboek Zuid- en Noordbeveland 1978 blz. 45). In een hypotheekakte d.d. 18 oktober 1652 verklaren Lucas Henricxen, van beroep timmerman, en zijn zoon Pieter Lucassen, als erfgenamen van zijn moeder Sara Claesdochter 32 vis schuldig te zijn aan Jan Jansen Ratel. Zij stellen als onderpand 12

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2001 | | pagina 14