braak bij stormvloed, maar van een dijk
breuk bij een zeer hoge rivierwater stand.
Zo'n toestand kan enkele weken of hoog
stens maanden duren. Breekt bij zeer hoog
water (wat meestal in het voorjaar voor
komt) een rivierdijk door, dan stroomt de
achtergelegen polder snel vol; daarbij ont
staat een weel. Als de polder gevuld is,
houdt de stroom op, en als het water weer
gaat zakken loopt het gebied vanzelf weer
leeg. Dit risico bestaat nog steeds. Door de
dijkverhogingen van de laatste decennia is
de kans op doorbraak van een rivierdijk
klein geworden, maar zoals we de laatste
jaren hebben ervaren kan het er nog om
spannen.
Zeeland zakt weg
Zoals we hebben gezien is de bodem van de
Zeeuwse polders in de loop van de eeuwen
flink gezakt. We kunnen aannemen dat de
oudste polders bij de indijking op NAP 2
meter hebben gelegen, dat wil zeggen ruim
boven gemiddeld hoogwater. Deze polders
liggen nu op een hoogte van NAP tot NAP -
1.50 meter; de zakking in acht eeuwen is
dus 2 meter a 3.50 meter geweest. Deze
verlaging is niet overal even groot geweest,
en is ook niet regelmatig verlopen. Er zijn
twee natuurlijke oorzaken: de rijzing van
de zeespiegel en de isostatische bodemda
ling, en twee menselijke: de moernering en
de bemaling.
Zeespiegelrijzing en bodemdaling zijn alle
bei een gevolg van het feit, dat we in een
postglaciale tijd leven, de periode na een
ijstijd. De gevolgen van de laatste ijstijd
zijn nog altijd merkbaar.
In de eerste plaats smelten de landijsmas-
sa's in de poolgebieden en op de gletsjers
nog altijd verder weg. Daardoor stijgt het
peil van de oceanen. Er zijn aanwijzingen
dat deze stijging de laatste jaren weer snel
ler verloopt als gevolg van het zogenaamde
broeikaseffect.
Daarnaast zakt ook de Nederlandse bodem
langzaam weg. Tijdens de laatste ijstijd
was heel Scandinavië met een dikke laag
landijs bedekt. Toen deze ijsmassa was
weggesmolten, en de druk van dit ijs op het
land verdween, veerde de Scandinavische
bodem weer langzaam op. Dit proces is nog
altijd aan de gang, maar tegelijkertijd zakt
het Noordzeegebied tengevolge van een
evenwichtsreactie weg. Heel Noord-West-
Europa kantelt om een as die ergens in de
Duitse Bocht ligt, en helaas zitten wij aan
de verkeerde kant. Momenteel wordt het
effect van zeespiegelrijzing en bodemdaling
samen geschat op zo'n 20 cm per eeuw.
Maar de mens heeft bij de bodemdaling in
Zeeland ook nog een handje geholpen. In de
eerste plaats vond in de periode 1300-1500
op grote schaal moernering plaats. Daarbij
werd het in de bodem aanwezige veen uit
gegraven voor brandstof- en zoutwinning.
Deze moernering vond uiteraard alleen
plaats in de gebieden waar veen aanwezig
was, dat wil zeggen in de poelgebieden van
de oudste polders, zoals de Goese Poel en
de Yersekse en Kapelse Moer. De daardoor
veroorzaakte extra bodemdaling kon wel
1.50 m bedragen. Het is zeker dat de
ondergang van het Land van Reimerswaal
in 1530 mede is bevorderd door de moerne
ring in de Wilde Moeren ten Zuiden van de
stad Reimerswaal. Toen de dijk bij Lodijke
doorbrak, stroomde het water met zo'n
kracht het lage moergebied in, dat van
dijkherstel geen sprake meer kon zijn. De
doorbraakgeul is onder de naam Lodijkse
Gat nog altijd in de Oosterschelde aanwe
zig.
De laatste oorzaak van bodemdaling is de
bemaling van de polders. Ten behoeve van
de landbouw heeft men altijd gepoogd om
het polderpeil zo laag mogelijk te houden.
Vroeger gebeurde dat uitsluitend door
natuurlijke lozing door middel van uitwa
teringssluizen. Hiermee kon men onder
gunstige omstandigheden een polderpeil
bereiken van iets boven gemiddeld laagwa-
ter. Sinds de negentiende eeuw wordt ook
kunstmatige bemaling toegepast; daarmee
kan men veel lagere peilen bereiken.
Als de grondwaterstand zakt, klinkt de
grond echter in. Klei en vooral veen zakken
bij verdroging in elkaar, en dat proces is
onomkeerbaar. Als we een polder gaan
bemalen, verloopt deze zakking nog snel
ler. Het gevolg daarvan is weer dat het pol
derpeil moet worden aangepast. We pom
pen dus niet alleen het water weg, maar
ook het land naar beneden. Vooral tijdens
24