Noot van de redactie: (Jan de Ruiter)
In de 18e eeuw woonden er verschillende families De Puit/De Puijt op Zuid-Beveland. Zo was er een
Kapelse tak, maar er woonden ook De Puiten in Goes en op diverse dorpen in de Zak van Zuid-Beveland.
Om wat meer te weten te komen over stuurman Adriaan heb ik mij gewend tot de heer Jan de Puit uit
Oost-Souburg. Helaas was hij van de Kapelse tak en had weinig gegevens over andere De Puiten. Ook
het genealogisch centrum te Middelburg kon geen bruikbare gegevens leveren.
In de Goese doopboeken zijn twee Adrianen gevonden, die allebei onze Adriaan konden zijn.
Het betreft:
Adriaan de Puit, geboren te Goes op 7 september 1738, zoon van Jan en Adriaantje Vervoort.
Adriaan de Puit, geboren te Goes op 30 december 1739, zoon van Michiel en Cornelia Domburg.
Interessant is een aantekening in het weeshuisarchief van Middelburg. In het jaar 1792 is er sprake van
een 22-jarige wees Adriaan de Puijt, die verzoekt 'verder het timmermansambt te mogen leren, omdat
hij gaarne naar Rio Demerary zich zoude begeve om aldaar het gemelde ambacht bij zijn broeder Johan
nes Forbes te exerceren'. Een jaar later, in 1793, ontvangt hij een bedrag van ruim 56 pond vlaams,
afkomstig uit de boedel van 'zijn moeij' Soetje de Puijt, die op 17 november 1789 te Goes was gestorven.
De gegevens zijn uiteraard te mager om er enige conclusie uit te trekken. Wellicht is er iemand onder de
lezers(essen) die meer weet over Adriaan.
Vraagde of Wij daar die Nagt moesten Blij
ven leggen Waar op Wij antwoorde dat Wij
geen loots adde En dat Wij Wel moesten
Blijven leggen Waar op de Visser ant
woorde Soo Wij daar Bleven Leggen En het
Een stijve Coelte [harde wind] Begon te
Waaijen dat Wij daar Zeer makkelijk het
schip konde kwijt Raken En Vroeg de zelve
of Wij dertigh guldens Wilde betaalen Om
het Schip op de reede van hellen Voet te
brengen Wij Resolveerden [besloten] tot
het zelve
De loods, Jacob Rijke, die vervolgens aan
boord komt blijkt de hoogten en laagten
ook niet al te goed te kennen en al spoedig
stoot het schip op de bodem. In eerste
instantie besluit men het anker uit te
gooien en de ochtend af te wachten. Om
een uur of half twee 's nachts meent de
loods echter zeker te weten waar hij zich
bevindt en hij wil verder varen. Twee uur
later besluit men weer voor anker te gaan,
in water met een diepte van zeven vadem,
maar dat gaat mis:
Eer de seijlen gegijt [opgehaald] waren
adden de diepte Van 17 voet [het schip had
minimaal 3 vadem ofwel 18 voet nodig]
daar Wij op anker met het dagelijks anker
maar als wij daar 1/4 Hurens [kwartier]
opgelegen adde dat Wij het tau Soude kap
pen En Na Zee Zoude gaan of dat Wij daar
het Schip Soude Verliesen Waar op Ik
het Volk tot twee maal Seijde dat Sij het
touw Soude kappen En Na Zee Zoude gaan
maar Sij Seijde Zulks Niet te kunnen doen
En liever daar te Blijven Leggen dan In
Zee te gaan Ik Zeijde dat Wij Niet Verder
te Zullen In Zee gaan dan op 6 of 7 Vaam
En daar ten Anker te komen dog Sij Bleven
bij haar gesegde om daar Zoo Weijnig Eten
meer In het Schip Was En dat Sij Bevreesd
Waaren Van oenger te Sterven En Liever
hier Een Huijtkomst [oplossing] Sogte
De 'Huijtkomst' waar op gehoopt werd
komt helaas niet. Het begint steeds harder
te waaien, het schip slaat lek en de beman
ning moet van boord:
'den 7 dito Smorg In de dag Wagt de Windt
Zuijden met Een aannemende Coelte met
de 2gl [vijf uur 's morgens] Begon het Schip
Swaar te stooten En lek te Worden met de
4 gl Begon de Zee soo hoog te loopen dat
Wij de Vaartuijgen [boot en sloep] Niet
meer konde op Sij houden Waar op de loots
Seijde Soo Wij het Leven Wilde Behoude
dat Wij in de Vaartuijgen moesten gaan
gelijk Wij Zelff ook Sagen dat het hoog tijd
Begon te Worden Resolveerde dan met het
Volk In de Vaartuijgen te gaan dog Niet
om het Schip te verlaten gingen met al het
Volk digt bij het Schip ten anker leggen
met Sloep en Boot Sagen Na Eenige tijd
gelegen te hebben Stukken Planken Van
het Schip drijven ook Begon het Schip over
Stuerboort Sij te krengen [slagzij te
maken] het Begon handt over handt harder
9