zonder een enkel woord te spreken. Het leek wel of hij een bemoedigende glimlach op hen wierp om hun angst te laten ver dwijnen. Met grote uitpuilende ogen keken deze naar de verrichtingen van gerechts dienaren, die intussen met de huiszoeking begonnen waren. Stilzwijgend volgde het gezin het doen en laten van de sterke arm. Alleen het gehuil van het pas geboren kind, dat in lompen gehuld in de bedstede lag, verbrak af en toe de dreigende stilte. De vondst In korte tijd had men de kleine woning, die slechts uit één vertrek bestond, doorzocht. Het enige dat men hier aantrof waren wat ouderwetse kledingstukken, die in deze eenvoudige woning enigszins vreemd voor kwamen. Jacobus verklaarde dat ze van zijn grootvader waren geweest en dat hij ze geërfd had. Intussen had een andere gerechtsdienaar het luik geopend, dat toegang verschafte naar het zoldertje. Daar trof men onder wat stro een aantal goederen aan, die gro tendeels in een grauw linnen kleed bijeen waren gebonden. De gerechtsdienaar pakte het bundeltje op, nam het mee naar bene den en gooide het voor de voeten van Jaco bus neer.8 Eensklaps veranderde hierop zijn houding en zijn angstig oog sprak nog voor zijn tong een woord geuit had. Daarna riep hij onder een vloed van tranen: 'Nu ben ik er aan. Nu is het klaar voor eeuwig: ik ben de dader, ik heb die lieden doodge slagen en dit goed medegenomen'. Vervol gens wendde hij zich tot zijn vrouw en zei: 'Dit komt er van'. Onmiddellijk hierna werd hij in de boeien geslagen om naar Goes overgebracht te worden waar hij aan een nader verhoor onderworpen zou worden. Naar Goes Het bericht van de ontdekking verspreidde zich al snel naar alle kanten en nog voor de stoet de stad had bereikt was men hier al op de hoogte van zijn komst. Van alle kan ten kwamen de mensen toegestroomd om een glimp van de dader op te vangen. En omdat het zaterdagavond was was er meer publiek in de stad dan op doordeweekse dagen. Met een zekere angst en gespan nenheid wachtte het nieuwsgierige publiek op de intocht van de moordenaar. De kranten uit die tijd schreven, dat het een akelig schouwspel was de geboeide misdadiger tussen de dichte volksdrommen in de nauwe straten naar de kerker te zien geleiden: 'Het was zaturdag avond (9 Januarij) en daardoor was de volksmenigte, toch gewoon op dat uur van die avond op de openbare plaatsen te zijn, talrijk bijeen. Met zekere gespannenheid en angst verbeidde men den intogt van den misdadiger, om wien te zien men nieuwsgierig was. het was een akelig schouwspel den geboeide tusschen de digte volksdrommen in de naauwe straten als verdrongen, naar den kerker te zien gelei den door de Geregtsdienaren, terwijl slechts nu en dan een enkele lichtstraal uit de win kels, of het maanlicht op hoeken en pleinen de lange schuduwen van dit somber tooneel deed zien en den geboeide aanschouwelijk maakte. Het volk volgde als of het achter een lijk ging, en waarlijk er was reden om hieraan te denken. De man die zich nog bewoog met wankelende schreden, ging den dood tegen, dewijl hij de hand aan een menschenleven geslagen, en dus zijn graf gedolven had. Het volk mompelde, maar gaf overigens het gevoel van verontwaardi ging geen lucht. Hiervoor vreesde men. Doch reeds begon bij de bekendheid, dat nood waarschijnlijk tot de daad gedreven had, en dat de misdadiger de vader van zes hulpelooze kinderen was, het gevoel des medelijden te spreken, en toen de ongeluk kige, voor hij zijnen kerker intrad, luide jammerklagten slaakte, verhief het volk geene kreeten der verontwaardiging, maar ging stil uit een, ontroerd door de ontdek king van dien moordenaar.'9 Overgebracht naar Middelburg Na afloop van de gerechtelijke onderzoe kingen en verhoren door de arrondisse mentsrechtbank in Goes werd Jacobus op 26 april 1841 overgebracht naar Middel burg om aldaar door het Provinciaal Gerechtshof gevonnist te worden. In de Goessche Courant verscheen er diezelfde dag een oproep aan alle inwoners om geld 26

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2001 | | pagina 28