de gedeputeerden reeds op 8 mei verslag moeten uitbrengen. Het is in de middag van vrijdag 4 mei dat de gedeputeerden zich naar Oudelande begeven. Ze hebben de kerkenraad ver zocht 'om sorge te dragen dat alle sulke per sonen bij de hand waaren, die zij oordeel den dat ons nopens den toestand aldaar het naauwkeurigste onderrigt zouden konnen geven.' Na een onderhoud met de kerken raad is dominee Cunel de eerste die de gedeputeerden spreken. Deze wijst op 'de gedurige twisten en beklaaglijke oneenighe- den tusschen hem en zijn vrouw, maar ook het onordentelijk gedrag van sommige drif tige gemoederen'. Ze hebben 'hem reets met het werpen van een steen aan zijn beenen gequetst'. Hij verklaart 'geheel onbequaam en buijten staat te zijn'. Meerdere anderen geven hun mening. Opmerkelijk zijn de woorden van mevrouw Cunel, die als laatste voor de gedeputeer den verschijnt. Zij zegt 'dat zij zig schaamde over haare begane onvoorsigtig- heid in het weggaan van haar man, dat zij in eene buijtensporige drift dingen konde gesegt hebben, die zij niet wel begrepen of wegens haare hardhorendheijd qualijk ver staan hebbe, en dat zij geensints wild staande houden het geene in die heete ver- voeringe haare konde ontvallen zijn'. Zij gedraagt zich vriendelijk en haar houding is toeschietelijk. Als afsluiting van hun bezoek aan Oude lande voeren de gedeputeerden opnieuw een gesprek met dominee Cunel. Ze trach ten hem te overreden om de drie preek beurten (te Oudelande, Baarland en Nisse) die voor hem voor de aanstaande zondag op het rooster staan, uit te voeren. Hiermede handelen ze volgens de instructie van de classis. Dominee Cunel houdt echter vol dat het hem onmogelijk is om hieraan te voldoen en doet een dringend beroep op zijn collegae om hem hierin tegemoet te komen. Letterlijk schrijven de gedeputeer den in hun verslag: 'Wij medelijden heb bende met zijn E. namen op ons om den predikdienst te Oudelande en te Baarland voor hem waar te nemen'. Het lukte niet om ook voor Nisse een voorziening te treffen. Het oordeel van de classis In de classicale vergadering van 8 mei, die in Goes wordt gehouden, staat het rapport van de gedeputeerden over de zaak Oude lande op de agenda. Dominee Cunel heeft er voor gezorgd dat er ook van hem een brief ter tafel is. Ongetwijfeld heeft hij moed geput uit de toeschietelijke houding van de gedeputeerden, die hij zoals hij schrijft, zeer dankbaar is voor de geboden hulp. Om de schuld zoveel als mogelijk is van zich af te schuiven, wijst hij met nadruk op 'de moedwilligheeden, mij door veele kwaadaardigen in mijn gemeinte aan gedaan'. Hij verzoekt de classis 'met vrien delijke beede ende demoedige smekinge' om zolang hij niet hersteld is, in zijn preek beurten te voorzien. Zodra hij er toe in staat is zal hij het zelf weer voor zijn reke ning nemen. Zijn inschatting is echter veel te optimis tisch geweest. Hij wordt geschorst en zoals de classis het omschrijft, 'hij moet zich van den predikstoel te Oudelande en elders ont houden tot dat de classis verder over dit stuk zal gehandeld hebben'. Op 21 mei schrijft hij de classis een brief waarin hij onder andere dominee Van Toll, de predi kant van het naburige Baarland, ten tonele voert. Deze heeft zich in zijn ogen veel méér misdragen en is door de classis veel minder hard aangepakt. Hij wil de schor sing ongedaan gemaakt hebben. Het helpt evenwel allemaal niets. Vóór de vergade ring van 5 juni moet hij een schriftelijke verklaring overleggen. Op zich is dit voor dominee Cunel geen probleem want hij beschikt over een vlotte en scherpe pen. Twaalf foliovellen besteedt hij er aan om alle tegen hem ingebrachte bezwaren te weerleggen en alle afgelegde verklaringen in een ander daglicht te stellen. Hij schroomt er niet voor om zichzelf te verge lijken met Paulus, die ten gunste van de Joden door Tertullus valselijk werd beschuldigd en die desondanks zijn onschuld wist te bewijzen.3' In een kort begeleidend schrijven beklaagt hij zich er opnieuw over dat hij tegen de gangbare gewoonte in, door de classis is geschorst zonder dat hij zelf gehoord is. Hij is er van overtuigd nu met zijn uitvoerig 13

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2002 | | pagina 15