Tumult op het kerkelijk erf in Oudelande
De ambtsperiode van dominee Willem Cunel, 1739-1742
G.J.Lepoeter
Oudelande, zaterdag 21 april 1742. Het is
half elf in de avond als Jan Cornelisse den
Herder, Pieter Janse Mol en Frans de
Vrieze, drie van 'de jonge jongens' van
Oudelande, over het dorp lopen. Mogelijk
komen ze uit de herberg en omdat het mooi
voorjaarsweer is, nemen ze plaats 'op de
soo genaemde klapbanke', de vaste plaats
van samenkomst van de jonge jongens. Het
is stil op het dorp, te stil, vinden ze: 'seg-
gende onder malkander ofter geen jongens
op het dorp souden sijn'. Met een doordrin
gend fluiten geven ze te kennen dat ze er
zijn. Hopelijk komen er dan nog wat van
hun kornuiten opdagen. Maar wat gebeurt
er? Als door een zwerm bijen achterna
gezeten vliegt dominee Cunel de pastorie
uit, '...makende soo een draeij over het dorp
voorbij de herberge tot niet verre van ons,
begon grouwelijk te vloecken met te seggen
ik wou dat ik eens eenen donder krijgen
kon, ik sou die blicxems helpen, met nog
meer vloekwoorden daer na, sonder dat wij
het minste gerugt, ja niet een woort tegen
hem hebbe gesproke.'
De jongens wassen hun handen in
onschuld. Ze hebben geen woord tegen hem
gesproken, zeggen ze. De dominee heeft er
een andere mening over. Hij betitelt deze
jongens als drie geraffineerde booswichten,
want, zegt hij, 'behalve dat sij insgelijks sig
hadde behoren des nagts stil in huijs te
houden, soo ist nogtans dat sij niet alleen
des nagts ontijdig buijten sijn maar ook
tumulteuse en oproerige actiën plegen, als
met fluijten en waardoor somtijds als door
een loos alarm ongeoorloofde bijeenkom
sten, en daardoor veele boosheden worden
gep leegt.'
In feite is het voorval een vervolg op de
zaterdag daarvoor. Op die avond, de veer
tiende april, komt de dominee aan de deur
bij Cornells Leijs en zijn vrouw Susanna
Roelands. Hij haalt daar zijn snaphaan op,
'...klagende dat de jongens soo een gewelt
van vooren aan sijn huijs hielden met schel
den en lasteren en goojen van steenen en
van agtere aan sijn tuijn ook al begonde soo
dat sijn lijf en huijs niet seeker was.' V
Lopende over het kerkhof, 'seggende waer
sijn de vervloekte jongens', probeert hij te
schieten, maar het wapen blijkt niet gela
den te zijn. Het zou waarschijnlijk toch
geen indruk gemaakt hebben.
Drie jongens leggen over het gebeurde op
deze avond een verklaring af, Jan Janse
Mol, Pieter Hoedemaker en Adrijaan Blan
ker. Ook zij weten eigenlijk van niets:
Afb. 1. De klapbank te
Oudelande. Foto opgeno
men in geïll. weekblad
Groot-Rotterdam, 2 april
1926. (GA Goes).
7