Comelis de Visser eerder veroordeeld Op de avond van 10 juli 1886 bevond Cor nells de Visser zich in de herberg van Cor nells Boonman in Heinkenszand. Ook waren daar Adriaan Huiszoon en N. van de Plasse. Rond 8 uur zei Cornelis de Visser tegen Adriaan Huiszoon: 'Je hebt kwaad van mij gesproken', waarna hij hem vast greep, maar niet sloeg. Omdat Adriaan bang was dat hieruit slaande ruzie zou ont staan, verliet hij samen met Van de Plasse de herberg. Rond de klok van half twaalf diezelfde avond vond er nogmaals een con frontatie plaats tussen Cornelis de Visser en Adriaan Huiszoon. Adriaan stond op dat moment aan de openbare weg te wachten toen plotsklaps Cornelis de Visser er aan kwam lopen. Hij liep op Adriaan toe, greep hem vast en smeet hem in de heg naast het pad. Toen Adriaan weer overeind was gekrabbeld, greep hij hem nogmaals beet en duwde hem tegen een muur. Vervolgens smeet hij hem vier of vijf maal hardhandig op de straatkeien. Op dat moment kwam rijksveldwachter A. Smallegange, die in de Dorpstraat had gesurveilleerd en daar was getipt over de vechtpartij. Smallegange kon Adriaan ontzetten en Cornelis de Visser werd gearresteerd. Vanwege dit misdrijf vond op 24 september van datzelfde jaar bij de arrondissements rechtbank te Middelburg het proces plaats tegen Comelis de Visser. Als getuigen waren Huiszoon, Van de Plasse en Smallegange opgeroepen. Op de vraag naar zijn beroep antwoordde Comelis dat hij poelier was. Na de verhoren, waarbij Comelis toegaf Adriaan Huiszoon te hebben mishandeld, eiste de officier van justitie een gevangenisstraf van een maand. De rechter veroordeelde Cornelis de Visser wegens het moedwillig toebrengen van slagen en stoten tot een gevangenisstraf van twee weken en een geldboete van drie gulden, alsmede in de kosten van het proces. Van 1 tot 15 december 1886 heeft Cornelis deze straf uitgezeten in de Strafgevangenis te Goes. Cornelis onschuldig Tijdens haar verblijf in de herberg in Mid delburg sprak Catharina vaak over de moord, maar ze gaf geen blijk van berouw of schuld. Het viel de waard op dat ze niet graag alleen wilde zijn en voortdurend naar gezelschap zocht. Tegen iedereen die het maar horen wilde vertelde ze dat men in Heinkenszand verlangde dat ze zou treuren omdat haar man in de gevangenis zat, maar dat deed ze volstrekt niet. Toen na enkele dagen het onderzoek haar te lang ging duren, verliet ze de herberg en ging terug naar huis, waar ze op haar twee overgebleven kinderen, de geiten, de konij nen en de kippen moest passen. Intussen begon men zich in het dorp af te vragen waarom het haar zo onverschillig liet dat haar man in de gevangenis zat. Men vroeg zich ook af of niet Cornelis maar zij de moord op haar geweten had. Ook de Justitie in Middelburg ging hoe lan ger hoe meer twijfelen aan de schuld van Cornelis. Navraag bij verschillende artsen had intussen geleerd dat Keesje onmogelijk had kunnen spreken nadat zijn vader hem de keel had afgesneden. Catharina had op dit punt dus gelogen. Na vier weken was het gerechtshof ervan overtuigd dat Comelis de moord op zijn zoontje niet had gepleegd en mocht hij de gevangenis verlaten. Weer thuis Op 15 juli verliet Comelis de Visser het Huis van Bewaring in Middelburg en toen hij in de buurt van zijn woonhuis kwam, trof hij daar de schaapherder P. Daaman en de klompenmaker Ch. Impens aan. Hij verzocht hen om mee naar zijn woning te gaan. Hij vertelde hun dat hij bang was om naar binnen te gaan om daar misschien het lijk van Catharina aan te treffen. Als zij zich van het leven zou hebben beroofd zou hij aangezien worden als de mogelijke dader en opnieuw gevangen gezet worden. Als dat niet het geval zou zijn, moest het tweetal bij het raam luisteren naar wat er binnen gezegd zou worden, want hij ver wachtte, dat zijn vrouw een bekentenis af zou leggen. Beiden waren zodoende getuige van wat er zich in huis afspeelde, nadat Cornelis de echtelijke woning binnen was gegaan en daar zijn vrouw aantrof. Het eerste wat hij zei was: 'Ka! het is wreed, 't is vreselijk. Vrouw, wat heb je toch gedaan om mij zo'n vier weken onschuldig te laten 18

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2002 | | pagina 20