zitten?' Catharina nam de opmerking non chalant op en antwoordde: 'Zwijg daar maar over, je bent nu toch thuis', waarop Cornells vervolgde: 'Je weet wel, dat ik aan de zaak zo onschuldig ben als de lamp die op de tafel staat', waarop zij antwoordde: 'Dat weet ik wel'. Toen volgde de bekente nis van Catharina, waarbij ze als reden tot haar daad opgaf dat zij 'een einde wilde maken aan de dol en moeite'. Tevens voegde ze eraan toe, dat ze het aan nie mand wilde bekennen en zwijgen zou, zo lang ze kon. Maar lang zou dat niet duren, want Cornelis ging naar buiten en vroeg de twee getuigen of ze gehoord hadden wat Catharina tegen hem had gezegd. Intussen was ook brigadier Buurman van de rijks- veldwacht van 's-Heer Arendskerke bij het woninkje aangekomen. Ook hij had Corne lis naar binnen zien gaan en ook hij had aan het raam meegeluisterd. De bekente nis van Catharina had hij gehoord. Hem restte daarna de taak om Catharina in de boeien te slaan, waarna ze overgebracht kon worden naar het Huis van Bewaring in Middelburg. Toen Catharina 's middags daar werd afgeleverd en de bewaarster mej. O ver duin haar vroeg waarom men haar hier bracht, antwoordde ze op ijs koude toon dat ze haar kind had vermoord. De ware toedracht in de nacht van 14 op 15 juni 1887 Uit de nu volgende verhoren werd duide lijk, dat op de avond van de 14e juni er een hevige ruzie was ontstaan tussen Cornelis en Catharina. Oorzaak was het feit dat Keesje tegen zijn vader had gezegd, dat zijn moeder bij zijn afwezigheid omgang had met andere mannen. Cornelis werd hierover zo kwaad dat hij tegen haar zei: 'Ga jij maar bij je hoerenjong liggen' en: 'Nu heb je vandaag de tijd om voor hoer te spelen'. Hierna ging hij er met zijn honden kar vandoor en Catharina ging naar bed. Om half drie 's nachts stond ze op en kleedde zich aan. Uit een kastje of bakje dat op het bureau stond pakte ze een scheermes en liep ermee naar het schuur tje dat aan de slaapkamer grensde. Vol gens haar zeggen was ze van plan om zich zelf van kant te maken, maar in het schuurtje bedacht ze zich en ging weer terug naar de slaapkamer. Ze liep naar de bedstede en maakte Keesje wakker, die ze aan de hand meenam naar het schuurtje. Onderweg vroeg de knaap wat ze ging doen en ze antwoordde: 'Zwijg maar, mijn kind'. In het schuurtje aangekomen sneed ze Keesjes nek af, op dezelfde wijze zoals ze haar man wel had zien doen met de geiten en schapen die hij moest slachten. Daarna legde ze het het dode lichaampje op het stro van het geitenhok dat in het schuurtje stond. Buiten op het erf waste ze haar han den in een tobbe met water. En zoals hier boven reeds uitvoerig staat vermeld, ging ze vervolgens naar het dorp om bij bri gadier Verdouw haar verhaal te doen. Voor het gerecht Tijdens het verblijf in de gevangenis viel het de cipiers op dat Catharina zich steeds even kalm gedroeg. Blijkbaar koesterde ze geen berouw en besefte ze ook niet de zwaarte van haar misdaad. Dr. J. Teeling, die Catharina in de gevan genis geneeskundige bijstand verleende en haar psychiatrisch onderzocht, kwam tot de conclusie dat ze 'geen enkele afwijking of storing in de geestvermogens' vertoonde. Op 3 december 1887 nam de rechtszaak tegen haar bij de arrondissementsrecht bank te Middelburg een aanvang en werd Catharina uit het Huis van Bewaring aan de Blauwe Dijk overgebracht naar de rechtbank aan het Hofplein. Rol voort, rol voort, gevangenwagen, Uw wielen plettren 't laatst gebloemt, Die gij gevoerd hebt is gedoemd, Het brandmerk voor het hoofd te dragen, Geen mensch meer die haar zuster noemt. Geschreven door een anonieme Zeeuwse 19e eeuwse dichter. Alle zit- en staanplaatsen op de openbare tribunes waren al ruim voor de aanvang van de zitting bezet, want een dergelijk proces was in die tijd een waar volksver maak. Tijdens de zitting gaf Catharina weinig blijk van berouw en met de meeste kalmte beantwoordde ze de aan haar 19

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2002 | | pagina 21