'Mijnheer!
De Schoolcommissie heeft geene vrijheid gevonden om voor als nog UwEd. Zoon tot de fran-
sche school toe te laten, vermits zijn schrift beneden het middelmatige, hij in de rekenkunde
zeer zwak is en geen vereischte leestoon heeft. Evenwel, wanneer hij gedurende de winter
maanden zich op eene der Nederduitsche scholen alhier, onafgebroken zal geoefend hebben,
wordt nu voor alsdan verlof gegeven, hem met de aanstaande Paasschen, op de fransche
school te zenden' (GAG, notulen schoolcommissie, nr.l).
Een secondant
Le Clercq heeft een zwakke gezondheid, het werk op school valt hem zwaar en hoewel het
aantal leerlingen niet groot is, besluit hij in 1825 een secondant in dienst te nemen. Het is de
zevenentwintigjarige Jacobus Hermanus van den Bree, die in het bezit is van de tweede rang
en bevoegd is tot het geven van Frans. Met zijn komst bloeit de school op. Het aantal leerlin
gen neemt toe, van 30 in 1825, naar 40 in 1826 en 1827. In 1827 worden er ook meisjes toe
gelaten. Le Clercq blijft echter tobben. Hij voelt zich dikwijls niet in staat om les te geven en
blijft dan thuis. Als hij in 1828 officieel met ziekteverlof gaat, neemt zijn secondant, die
intussen ook de onderwijsbevoegdheid voor Hoogduits heeft verworven, de zorg voor de
school geheel over.
In die tijd was het usance dat een ondermeester niet door de gemeente of stad werd betaald,
maar door de schoolhouder. Van den Bree was dus 'onderwijzer buiten stadskosten'. Le
Clercq betaalde hem 350 per jaar, met de toezegging dat hij de school over drie of vier jaar
zou kunnen overnemen. De vaste jaarwedde van Le Clercq zelf bedroeg 400, maar de bin
nenkomende schoolgelden vormden het leeuwendeel van zijn inkomen. De leerlingen betaal
den maandelijks 3, wat bij 30 a 40 leerlingen ongeveer 1250 per jaar opleverde. Met
1650 had de schoolhouder een voor die tijd zeer goed jaarinkomen. Het loon van zijn secon
dant, die sinds de ziekte van zijn patroon alleen voor het werk opdraaide, stak daar wel heel
schril bij af.
De schoolcommissie die het onrechtvaardige van de situatie inziet, weet het voor elkaar te
krijgen dat de secondant 'door wiens bekwaamheid en ijver de school weder is opgebouwd',
een paar jaar achter elkaar van het stadsbestuur een gratificatie krijgt van 40. Dat zet ech
ter geen zoden aan de dijk, vooral niet omdat van Van den Bree wordt verwacht, dat hij het
geld gedeeltelijk gebruikt om een paar globes voor de school aan te schaffen. Zijn bestaan zal
slechts verbeteren, zo laat de commissie weten, als hij officieel de plaats van Le Clercq kan
innemen, dus als hij de schoolhouder wordt. De Raad neemt de suggestie over en schrijft Le
Clercq, die tot herstel van zijn gezondheid de stad heeft verlaten, een brief waarin hem drin
gend wordt geadviseerd pensioen aan te vragen. De zieke schoolhouder reageert niet. Pas
vier maanden later, als het stadsbestuur hem het vuur na aan de schenen heeft gelegd, komt
er een antwoord. Hij deelt mee wel met pensioen te willen gaan, maar alleen als hij er finan
cieel niet op achteruit gaat. Hij eist 200 per jaar een jaarlijkse uitkering van zijn opvol
ger. Het stadsbestuur doet een tegenvoorstel, waarna er een langdurige periode van loven en
bieden volgt. Ten slotte komt men tot overeenstemming: met ingang van 1 juli 1834 zal Le
Clercq een pensioen ontvangen van 475 per jaar 225 van de stad, 100 van het Rijk en
150 van zijn opvolger). Op 17 oktober 1835 wordt Van den Bree benoemd tot Franse school
houder, tegen een jaarwedde van 400. De opbrengst van de schoolgelden is nu voor hem,
maar hij moet wel elk jaar 150 aan zijn voorganger betalen.
Een nieuwe schoolorde
Op voordracht van de Schoolcommissie wordt er op 22 april 1837 voor de Goese lagere scho
len een nieuwe 'schoolorde' gearresteerd (GAGASG, nr.3286).
Het is een 'verlicht' reglement. Alle in de wet van 1806 genoemde aspecten van de onderwijs
vernieuwing komen aan de orde, zoals de verdeling van de leerlingen in klassen, het werken
volgens een lesrooster, het gebonden zijn aan de in de algemene boekenlijst genoemde leer-
13