geïnterviewde persoon in het verleden had. Een orale bron vertelt ons in het beste geval
alleen iets over de gedachte nu: hoe herinnert iemand zich het verleden zich? Over het verle
den zelf kan ze ons helaas weinig onthullen.
En toch zijn er lieden die hardnekkig blijven geloven in de 'oral history'. Ze moeten in de regel
weinig hebben van de traditionele geschiedschrijving. Een voorbeeld is de bekende journalist
en publicist Kees Slager. In een recent nummer van het tijdschrift 'Zeeland' spuwt hij zijn gal
over het wetenschappelijk-historische wereldje dat in zijn ogen veel te weinig recht doet aan
zijn stokpaardje: de 'oral history'. In Zeeland is er volgens hem slechts een enkele historicus
die weet hoe het hoort: Jan Zwemer. Deze historicus maakt, in de woorden van Slager,
'gebruik van oral history zoals het hoort'. Voor anderen, zoals mevrouw Kramer-Vreugdenhil
en G. van der Ham geldt dit in zijn ogen niet of slechts in zeer beperkte mate. De meeste his
torici in de provincie, waarbij hij A. de Kraker en P. Priester noemt, schrijven volgens hem
veel te moeilijk en baseren zich uitsluitend op schriftelijke en dus eenzijdige bronnen. Deze
bronnen geven zijns inziens de stem van het gewone volk niet weer, doch zijn afkomstig van
of geschreven in opdracht van de elite. Ook mijn dissertatie kan bij hem geen genade vinden.
Ik zou me schuldig maken aan eenzijdigheid. Slager vindt het onbegrijpelijk dat ik in mijn
studie naar de Zuid-Bevelandse armenzorg -een studie naar het beleid van de armenzorgin
stellingen- geen getuigen, zoals landarbeiders heb geïnterviewd. Hiermee zou ik geen recht
hebben gedaan aan het collectieve geheugen van een bevolkingsgroep die zich als tweede
rangs burgers voelden behandeld. Zijn boek over de landarbeiders doet dit wel: zuiver en
alleen op basis van interviews pretendeert Slager het collectieve geheugen van een complete
bevolkingsgroep vast te leggen.3'
Het zal uit het bovenstaande duidelijk zijn dat ik weinig met deze kritiek kan en dat ik in de
oral history zoals Slager die propageert weinig heil zie.
Had hij mijn dissertatie in zijn geheel gelezen, dan had hij in elk geval moeten weten dat ik
me wel degelijk baseer op documenten die zijn nagelaten door hen die niet tot de elite behoor
den. Ook bedeelden lieten hun stem bij tijd en wijle nadrukkelijk doorklinken in de archie
ven, zoals mag blijken uit de hoofdstukken 7 en 8. Zo ver is Slager niet in mijn boek gekomen.
Daarvoor was hij kennelijk al te beschadigd door mijn kritiek op zijn boek over de landar
beiders of, wie weet, vond hij de stijl van mijn 'proefschrift weinig geïnspireerd' en kon hij er
zich niet doorheen worstelen.
Je baseren op schriftelijke bronnen betekent niet, zoals Slager met alle stelligheid beweert,
datje schrijft vanuit het perspectief van degenen die deze schriftelijke bronnen hebben nage
laten. Zo'n opmerking getuigt van weinig kennis, laat staan inzicht. Het zou onder meer bete
kenen dat alle boeken over niet-contemporaine geschiedenis noodzakelijkerwijze geschreven
zijn vanuit het perspectief van de elite. De mensen van toen zijn immers niet meer in leven
en de historici zijn dus uitsluitend aangewezen op schriftelijke bronnen die volgens Slager
kennelijk alleen zijn achtergelaten door de bovenlaag. De publicaties van A.Th. van Deursen
over de Gouden Eeuw en over de geschiedenis van een kleine dorpsgemeenschap in het noor
den van Holland bewijzen dat het leven van de 'gewone mens' wel degelijk beschreven kan
worden door uitsluitend gebruik te maken van schriftelijke documenten.4'
Dit soort dingen had Slager allemaal kunnen en moeten weten. Weet hij het niet omdat hij
niet de moeite neemt kennis te nemen van de inhoud van wetenschappelijke boeken, omdat
hij de meeste historische dissertaties onleesbaar vindt? Dat is althans zijn oordeel nadat hij
naar eigen zeggen een steekproef heeft genomen met tien recent verschenen proefschriften
en waarbij hij op basis van 'een willekeurige pagina' uit ieder proefschrift tot de conclusie
komt dat de leesbaarheid ervan in de meeste gevallen bedroevend slecht is. Dit oordeel zegt
meer over de grondigheid waarmee Slager te werk gaat dan dat het ons iets vertelt over de
kwaliteit van de door hem 'bestudeerde' boeken.
In mijn proefschrift schreef ik dat ik zijn boek over de landarbeiders wetenschappelijk niet al
te serieus kon nemen. Ik meende wat ik destijds schreef. Niet alleen had en heb ik principiële
bezwaren tegen dit werk dat enkel en alleen op interviews met landarbeiders is gebaseerd. Ik
34