De Fransche school voor jonge heeren te Goes Tine Visser Op 31 juli 1865 werd de Franse school voor jonge heren gesloten. Daarmee kwam een einde aan één van de voorlopers van het huidige middelbare onderwijs. In zijn scriptie 'Het onderwijs in Goes' stelt W. J. Lucieer dat in Nederland het onderwijs in de Franse taal zijn oorsprong vond in het begin van de zeventiende eeuw, toen vele Franse pro testanten hun toevlucht zochten en vonden in ons land. De protestanten kwamen ook naar Goes, waar ze voor hun kinderen een liefst Franse school zochten. Die was er niet, maar Lucieer noemt toch een zekere, uit Antwerpen afkomstige David Roelants die begin 1600 - ongetwijfeld als kleine zelfstandige - in Goes Franse lessen ging geven. In 1615 kreeg Jan van der Schorre van de stadsregering toestemming om een Franse school te beginnen, maar van een stadstraktement was nog geen sprake. Dat viel in 1622 Abraham van Overbeecke, die officieel als Franse schoolmeester werd aangesteld, wel ten deel. Zijn jaarwedde bedroeg 25 ponden Vlaams (25£ Vlaams is ongeveer 150). Na hem werd er nog één keer een nieuwe 'monsieur' benoemd, maar daarna was het afgelopen. De financiële toestand van de stad was zo slecht dat niet alleen de Franse schoolmeester, maar ook de stadsheelmeester zijn congé kreeg. De refugiés bleven echter komen, wat maatregelen nodig maakte. Zo nam de stadsre gering in 1654 het besluit dat er in de kleine kerk om de veertien dagen in het Frans moest worden gepreekt. In 1661 werd - met toestemming van de Staten van Zeeland - in Goes een Waalse gemeente gesticht. Deze benoemde en betaalde een Franse schoolmeester, die tevens koster en voorzanger in de Waalse kerk zou zijn. Het stadsbestuur kon niet achterblijven en kwam met een jaarlijkse subsidie van 10 over de brug. Wie die eerste Franse schoolmeesters/kerkdienaren waren, waar ze vandaan kwamen en hoe ze les gaven, is helaas niet bekend. Riemens noemt een zekere Pierre du Flo, de oudste zoon van een uit Frankrijk naar Zeeland uitgeweken echtpaar. De in 1703 geboren jongen werd in Groede naar de Franse school van meester Clarisse gestuurd, verdiende enkele jaren de kost als boerenknecht, maar bracht het daarna tot ondermeester op de Franse school in Arnemui- den, tot meester van de dorpsschool in Breskens om vervolgens naar Arnemuiden terug te keren. In 1732 verhuisde hij naar Goes, waar hij tot 1750 de Franse-schoolhouder en voor zanger was. Van Jean Alexander la Rue, die van 1775 tot 1779 als zodanig functioneerde, is een brief bewaard gebleven die hij op 10 september 1780 schreef aan 'den Wel edelen Groot agtbaren Magistraat der Stad Goes'. La Rue was op 17 augustus 1779 'met gunstig verlof zoo der Eerwaarde Waalsche Kerkenraad als met die der Eerwaarde Heeren Scholarchen' uit Goes vertrokken, onder belofte dat hij zijn traktement tot eind september uitbetaald zou krij gen. Tot zijn grote verbazing en teleurstelling had hij niets ontvangen. Wel had men hem laten weten dat hij de stad Goes nog het geld voor drie vierde last turven schuldig was. Waar die turven gebleven waren wist hij niet: misschien waren ze gestolen, in ieder geval had hij ze niet zelf opgebrand. Bitter schrijft hij: 'Ik blijf verknogt aan den Les van mijnen Grooten Meester [God] en uit hoofde van die aankleventheid zal ik, aan mijn regt verzakende, Uwe rekening voldoen voor de turf die ik geensints hebbe genooten'. La Rue woonde intussen op de Prinsengracht in Amsterdam. Gaf hij daar weer Franse lessen? Ging het hem niet zo goed? Hij schrijft: 'Het zou mij tot merkelijke bevordering alhier hebben gestrekt indien het U Ed. Achtb. had gelieft mij op mijn ootmoedig verzoek een Testimonium te verleenen, hoe gering het zelve ook was geweest' (GAGASG, nr.3276). Zijn opvolger was Jaques Jenoteau. Omdat de Franse kostschool danig in verval was geraakt, achtte de stadsregering het nodig orde op zaken te stellen. Op 8 juli 1780 werd een nieuw reglement gearresteerd, waaraan de Franse kostschoolhouder zich stipt had te houden. 10

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2003 | | pagina 12