Een onverbeterlijke dief
W.P. den Toom
Veelplegers zijn van alle tijden. Dat leert
ons de geschiedenis van Johannes Josep-
hus Meerman. Volgens de rol van criminele
zaken in het jaar 1743 was hij 26 jaar oud
en woonde hij in Goes. Zijn vrouw heette
Maria Smallegange en het echtpaar
woonde in het 'Oudmanhuijs'. Waarschijn
lijk was hij soldaat geweest in een van de
bendes huursoldaten, aangezien hij zijn
dieverijen pleegde met nog twee companen,
waarvan er een ook in het Manhuis ver
bleef. Zij vormden een bende en trokken er
gezamenlijk op uit met twee of soms met
drie man.
Met Pieter Docus, een soldaat in het regi
ment van de prins van Holsteijn, had
Johannes Josephus 's nachts anderhalf
vaam (wilgen)raamhout gestolen uit het
schuurtje van bakker David van der
Meersse, die woonde aan het plein bij het
Handbogenhof. Ze hadden de buit verdeeld
en hij had zijn portie verborgen onder de
bedstee.
Met dezelfde Pieter had hij in de kerst
nacht van het jaar 1742 het kippenhok van
koster Mispelblom opengebroken op de
Kreukelmarkt en daaruit twaalf kippen en
een haan meegenomen. De helft had hij
thuis geconsumeerd.
Ze smaakten kennelijk erg goed, want in
januari daaropvolgend deed hij hetzelfde
bij Joos Togt, die aan de dijk bij de Oost
poort woonde. Een vijftiental kippen
werd meegenomen en afgeleverd bij Geer-
truijd Marinusse aan de Molendijk. Ook
van deze buit werd de helft opgegeten.
Met weer een andere soldaat, Arnoldus van
der Putte, zaagde hij hout uit een boom
gaard aan de binnenweg naar Kloetinge.
De eigenaar wilde verhinderen dat hij het
meenam, maar hij legde het twee weiden
verder neer en ging er op zitten, zodat de
eigenaar niets kon beginnen. Met het hout
werd de kachel in het Manhuis gestookt.
In de nacht van 16 op 17 maart ging hij
wederom met Pieter Docus en een andere
Pieter, een Vlaming die ook in het Manhuis
woonde, voor de tweede keer naar Joos
Togt en nam daar vijf kippen en een haan
mee. Ze bezochten diezelfde nacht ook L. de
Fouw waar ze zes kippen meenamen die
ook weer werden verdeeld en opgegeten.
Op een van de de volgende dagen bezoch
ten ze weer het plein bij het Handbogenhof
en namen daar wat stukken essenhout mee
dat achter het huis van Francois Thien-
pond lag.
In dezelfde maand maart van het jaar 1743
werd er een grote kraak gezet. Met z'n
twee maten ging Johannes Josephus naar
het huisje van Matthijs Kakelbeke, dat in
een boomgaardje stond aan de Straatweg
tussen Goes en Kloetinge. Hij probeerde
met een knuppel deur en vensters open te
breken, maar dat mislukte. Hij was toen op
het dak geklommen met behulp van zijn
vrienden waar hij wat pannen weghaalde
en met zijn mes sneed hij de panlatten
weg. Hij klom door de opening en liet de
heren door een venster naar binnen. Zij
namen wat zakken boekweitmeel, theeser
viesgoed van porselein, een koperen thee
ketel en een tang mee. Alles werd naar het
huisje in het Manhuis gesleept en daar ver
deeld. Het restant werd verkocht voor
twaalf pond Vlaams.
Een paar dagen later liep hij met Pieter
Docus achter de huizen van David Maar-
tens en Pieter van Saffegem waar van de
bleek 4 manshemden, een vrouwenhemd, 2
kinderhemden en 2 zakdoeken werden
meegenomen. De zaak werd verdeeld en
ieder trok een hemd aan toen ze naar Vlis-
singen gingen waar ze werden gearres
teerd. Toen hij in Goes in het gevanghuis
werd gebracht, trok Johannes Josephus het
hemd uit en bekende dat het gestolen was.
Verder had hij goederen geheeld, die gesto
len waren door soldaten van het regiment
van Holsteijn. Zijn vrouw had hem meer
malen gewaarschuwd dat hij op zo'n
manier aan de galg zou komen. Hij zei
tegen haar dat hij zich zou verweren als hij
gesnapt werd.
26